Voor het artikel in Slagwerkkrant 145 gaf Mark Eeftens een weergave van zijn gesprek met de bijzondere Amerikaanse jazzdrummer. Voor Slagwerkkrant Plus komt hij er graag nog even op terug, met wat persoonlijke aantekeningen bij het concert en extra interviewfragmenten.
‘Ja, maar eigenlijk heb ik dat omgekeerd gedaan. Ik speel muziek om dat ik ervan hou. Ik leer eerst de muziek spelen en doe dan het onderzoek. Ik val pas voor de pure geschiedenis of de educatieve kant van muziek als ik die muziek gespeeld heb. Dan pas denk ik: wow, gaaf, en wil ik weten waar het vandaan komt. Op elke andere manier zou het geforceerd overkomen op mij, omdat ik iets doe waar ik misschien niet klaar voor ben, omdat ik het nog niet ondervonden heb, snap je? Dat zou niet echt zijn. Ik wil eerst voelen wat het is, het meemaken, het spelen en dan wil ik weten waar het vandaan komt. Dus nu bestudeer ik Max Roach, Kenny Clarke, Shelly Manne, en wow, man, nu snap ik wat zij de muziek gebracht hebben! En er zijn er zó véél!
Ik luisterde pas naar een solo van Sid Catlett, en wow, wat was dat al muzikaal! Zo lang geleden en al zo goed, zo muzikaal, zo smaakvol! Maar ik kan het nu waarderen omdat ik er van hou, omdat ik het begrijp, en het heeft me een tijdje gekost om daar te komen. Ik was eerder veel meer geboeid door gasten als Jeff Watts, vanwege al zijn polyritmische chops, Dennis Chambers en Dave Weckl… Dat kwam eerst op mijn pad, en alles daarna vergeleek ik weer daarmee. Toen kwamen Elvin Jones en Tony Williams. Eerst dus de drummers waarvan ik de chops te gek vond. Daarna keek ik steeds meer naar de muzikale, ondersteunende kant van de zaak. Hoe ondersteunt de drummer de andere muzikanten? En zo ging ik luisteren naar andere drummers. zoals Roy Haynes. Hoe tilde hij de muziek naar een hoger niveau met zijn subtiele fratsen? Maar iedereen moet zijn eigen weg zoeken, hoor!’
Ben je zo diep gegaan dat je zou kunnen spelen zoals bijvoorbeeld Haynes? Ik heb wel eens gehoord dat zelfs saxofonist Michael Brecker het spel van verschillende drummers kon laten horen.
‘O ja man, hij is zeker een van mijn favorieten! Mijn spel zat eerst ergens tussen Elvin Jones en Jeff Watts, want dat was echt mijn ding. Maar toen kwamen Jack DeJohnette en Roy Haynes en later natuurlijk Tony Williams. Toch kon ik daar in het begin niet bij in de buurt komen, want Tony was zó precies, zó accuraat. Je moest een fenomenale techniek hebben om zelfs maar in zijn buurt te komen. Zoals hij zijn kit rond speelde, niet alleen met singles in de handen, maar ook tussen handen en voeten, dat was ongelooflijk! (zingt een stukje voor: doeggedoegge takkedoeggedoegge takke skátskát) Weet je, alles is zo… perfect. Zelfs als hij out of time speelt, is hij nog perfect!! Hij was echt de perfecte drummer als het gaat over controle over het instrument. Dus ik moest eerst dat niveau van controle zien te halen om zijn spel te kunnen integreren.’
Je speelt matched grip en dat is behoorlijk opvallend voor een jazzdrummer in een wereld waar juist steeds meer mensen weer traditional spelen!
‘Ik speelde vroeger traditional als ik jazz speelde en matched als ik funk speelde, maar dat wisselen werd véél te gecompliceerd. Ik wilde gewoon alles met één grip kunnen, want ik werd moe van dat constante wisselen. Dus ik moest oefenen om alle gevoelige jazzstukken matched te spelen, want mijn linkerhand was natuurlijk gewend om stevig te spelen en de twee en vier te meppen.’
Hoe kwam het magische Sangam-concert tot stand met James Lloyd? Ik heb die cd denk ik zo’n honderd keer gedraaid!
‘Charles’ favoriete drummer was Billy Higgins. Die bracht hem in contact met Zakir Hussain waar ik al eens mee gespeeld had. Toen Billy overleed, kwamen ze dus bij mij terecht. Dat concert was magisch, want we hadden nog nooit samen gespeeld. We besloten om gewoon zonder soundcheck of repetitie het podium op te gaan en gewoon te gaan spelen om te zien wat er zou gebeuren! Dat werd het geluid van de groep. We hadden geen gezamenlijk repertoire, want we kwamen uit verschillende werelden. Het was dus gewoon gaan zitten, goed luisteren en gáán.’
Was je verbaasd over Zakir Hussain?
‘Ja man, niet normaal… Alle dingen die hij uit die trommels haalt, en zó precies! Hoe erg ze ook naast de tel gaan zitten, ze komen altijd weer terug. Ik weet niet of dat concert gefilmd is, maar later is dat wel gebeurd, en toen hadden we natuurlijk veel meer samen gespeeld en een soort repertoire opgebouwd.’
Even storen?
Op dat moment komt er een andere drummer binnen die zegt: ‘Sorry mag ik even storen? Jij bent mijn held Eric, kunnen we even samen op de foto?’ De drummer is Yonga Sun, geen onbekende dus. Harland neemt uitgebreid de tijd voor een hug en een paar foto’s.
Yonga Sun neemt spontaan een stukje interview voor zijn rekening: ‘Ga je hem ook vragen hoe hij het doet, waar hij elke avond de inspiratie vandaan haalt om zo te spelen? Want anders vraag ik hem dat nu!’ ‘Ga je gang’, antwoord ik, want in de verrassing schuilt vaak het moois…
Yonga:
‘Ik ben zelf drummer en als ik elke avond hetzelfde repertoire speel, vraag ik me vaak af hoe je het fris houdt en hoe je geïnspireerd blijft!’
Harland:
‘Ga voor wat je voelt, man! Je moet stoppen om het leven te bezien door een bril van angst. Je ervaart dingen meestal niet zoals je ze zijn, omdat je ze afzet tegen een ervaring uit het verleden en vaak zit daar angst of schaamte in. Vaak ben je bang, en je neemt je angst en schaamte mee in je gedrag of je spel: hoe kom ik niet weer in die situatie terecht? Wat je zou moeten doen is het gewoon loslaten en het laten gaan! Als ik het verknal, dan geeft dat niet, want ik ben de énige persoon die mij zou moeten beoordelen! Je moet voorbij die angst gaan en gewoon spelen en gaan! En zodra je dat doet, opent er een enorme bron van informatie voor je. Je kunt gewoon organisch opstijgen met de rest, en alles laten gebeuren. Probeer het maar. Kijk wat er gebeurt. Wat heb je te verliezen?’
Wow! Diep! Ik heb nog een paar meer aardse vragen. Je speelt met een 16” hihat met sleuven erin, dat lijkt me erg ongewoon in de jazzwereld?
‘Die sleuven laten het geluid meer ademen. Het is zwaar, maar het heeft een dun, crispy en trashy geluid, en dat vind ik lekker. Ik heb zelfs 18” geprobeerd met twee crashes op elkaar, en zo kwam ik op de 16” uit! De fabriek heeft er een paar voor me gemaakt. Ik gebruik ze voor alle situaties, dus laat dat mijn geluid maar zijn!’
En je racktom, wat is dat?
‘Dat is een tabladrum die je met stokken kunt bespelen. Ik heb hem gekocht in India toen ik daar was met Zakir. Ik vroeg of je ze met stokken kon bespelen, en dat kon. Zo konden we onze geluiden mooier mengen. Toen ging ik hem ook voor andere gigs gebruiken, en iedereen vond de klank zo gaaf dat ik besloot hem vast in te lijven in plaats van een gewone hangende tom. Het is een ander geluid, iets unieks.’
Krijg je altijd zo enorm veel vrijheid als met deze band of moet ook wel eens spang spangalang spelen?
‘Soms moet ik dat wel, ja, maar ik probeer de vrijheid te houden en mezelf niet te laten binden. Zelfs als ik meer gestructureerd moet spelen, probeer ik daar toch de vrijheid in te houden. Anders sluit je jezelf af voor het leven. Je ervaart niet wat het leven is. Maar er zijn genoeg manieren om het te laten ademen. Veel solisten luisteren niet naar de ideeën die je ze al spelend aanreikt, en er zijn manieren om ze daar uit te krijgen. De beste manier is om heel veel ruimte in je spel te brengen, want dán moeten ze gaan nadenken over wat er gebeurt. Als je gewoon pingaling pingaling blijft spelen, dan worden ze niet wakker. Maar als je opeens een gat laat vallen, moeten ze opeens gaan nadenken over wat er gebeurt! Dat zijn van die leuke trucjes! Ping-ping-ping-pingaling-ping-ping-te-dááhhhhhhh………-ping…….pingaling-ping ping ping te dáhhhhhh…………….’