Eric Ineke

uit Slagwerkkrant 34, nov-dec 1989

Slagwerkkrant Plus 26-02-2007 08:28

In Slagwerkkrant 138 (maart-april 2007) wordt Eric Ineke’s 60e verjaardag en éérste cd onder eigen naam gevierd met een interview. In Slagwerkkrant 34, die eind oktober 1989 uitkwam, verscheen het eerste interview met Eric Ineke. We publiceren het hierbij opnieuw als achtergrond bij het interview in Slagwerkkrant.

Voor de veertiende (!) keer speelde hij afgelopen zomer op het North Sea Jazz Festival. Amerikaanse jazzmusici vragen hem al jarenlang hun optredens in Europa te begeleiden, van Dexter Gordon en Ben Webster tot Harold Land, Al Cohn en Pepper Adams. Samen met John Engels is hij de meest gevraagde jazzdrummer van Nederland. Met de laatste heeft hij gemeen dat drummen voor hem een gevoelskwestie is. Bij Eric Ineke gaat het om muziek in zijn totaliteit.

`New Orleans muziek en dixieland; vanaf die basis ben ik begonnen met muziek maken en daar ben ik blij om. Via de swing, de bebop, de hardbop en alle zijwegen daarvan ben ik terechtgekomen waar ik nu ben. Vanaf het moment dat ik begon met drummen - je weet hoe dat gaat, een vriendje op school drumde en ik zat altijd mee te tikken - trok vooral de jazz m'n aandacht. Niet dat ik specifiek op de drums lette. Daar luisterde ik niet zo naar. Het was de muziek in z'n geheel die me trok. Ik ben muzikant geworden omdat ik muziek fijn vond: A Kiss To Build A Dream On van het orkest van Syd Oliver met Louis Armstrong en Boo Woo & Woo Woo van Harry James waren de eerste jazznummers die ik bewust hoorde.

Ik luister naar de totale muziek, naar het geheel. Muziek moet me raken. Als ik een goede drummer hoor terwijl de muziek me niet pakt, dan zegt dat drummen me ook niets meer. Ik luister naar blazers, pianisten en gitaristen, naar de melodie dus. Als ik speel heb ik altijd de melodielijn in m'n hoofd. Ik heb m'n gehoor ontwikkeld door solo's mee te fluiten: die van Parker, Coltrane en Getz vond ik het einde om te doen. Dat zei me meer dan drumsolo's. En om ze uit te zoeken...? Trouwens, een solo van bijvoorbeeld Elvin Jones valt niet te imiteren. Zijn triolenfeel heb ik wel bestudeerd en pas ik af en toe in mijn eigen spel toe, maar verder is Elvin niet te imiteren. Als je dat gaat doen, wordt het een rotzooitje.

Dat uitstapje naar Amerika, dat was te gek. De jazzscene van New York meemaken: dat waren voor mij de beste `jazzlessen' die ik ooit gehad heb. Ik was toen negentien jaar en het was 1966, de tijd van John Coltrane en Miles Davis. We konden via de Holland Amerika lijn naar de States. De trip bestond uit tien dagen spelen op de heenreis en tien op de terugreis met daar tussenin drie-en-een-halve week Greenwich Village, New York. Op maandagavonden speelde het Elvin Jones kwartet in de jazzclub Five Spot met McCoy Tyner. Er werd zó goed gespeeld. Al die weken heb ik alleen maar jazz gezien: Thelonious Monk, Bill Evans, Stan Getz, Philly Joe Jones, Roy Haynes, Gary Burton, Billy Higgins...'

En na alle groten bewonderd te hebben ben je zelf met ze gaan spelen...

`Nou, er gaat in ieder geval niets boven zelf spelen, zelf ervaren. Daar kwam ik achter met Dexter Gordon. Toen hij in 1971 naar Nederland kwam zat ik in zijn begeleidingsband. Met m'n vierentwintig jaar was ik een eigenwijze branieschopper. Ik had net Jack DeJohnette zien spelen en ik dacht: `dat kan ik ook, dat zal ik eens even aan Dexter laten horen'! Nou, dat heb ik geweten. Ik heb flink op m'n donder gehad en moest helemaal terug naar af. Als ik iets anders speelde dan `ta da tada da tada' lachte hij me en public uit en riep dat ik me bij de basis moest houden. Als hij zag dat ik tijdens ballads mijn brushes niet helemaal uitgeschoven had, riep hij `open up those motherfuckers', maar als ik het goed deed kreeg ik het ook te horen. `You sound good', zei hij dan. Na die tour van zes weken was ik een lijk. Ik had voor het eerst kennisgemaakt met laidback spelen, want als iemand laidback speelt is het Dexter Gordon wel. Ik ben ontzettend blij dat ik dat mee heb mogen maken en pluk er nog altijd de vruchten van. Nu nog, jaren later, dringen er dingen tot me door die hij toen gezegd heeft en ik moet hem in alles gelijk geven. Dus dat spelen met die groten toen, dat was voor mij meer een jazzschool.

Nog zo'n gigantische ervaring was het spelen met Ben Webster en George Coleman. Dat was nog eens muziek van niveau! Van gitarist Jimmy Raney heb ik in die tijd, halverwege de jaren zeventig, ontzettend veel geleerd. Voor mij is hij de allerbeste bebop gitarist van zijn generatie. De man heeft zo'n feeling en een perfecte timing. Bij hem heb ik geleerd om klein te spelen: niet te hard, maar toch met overtuiging, inzet, spirit en emotie. Hij is een van de weinigen die echt naar een drumsolo luisterde. Bij hem leerde ik melodieuze solo's te spelen.'

Klaarblijkelijk hebben blazers en gitaristen het meeste invloed gehad op je ontwikkeling als drummer.

`Ja, want daarna kwamen Pepper Adams, Lee Konitz, Harold Land, Al Cohn... zal ik doorgaan? Nou ja, veel blazers dus, zoals Johnny Griffin, Red Rodney, maar ook de Belgische gitarist René Thomas. Je doet met deze mensen zoveel speelervaring op dat je op een gegeven moment zonder angst kunt spelen. Ik ben niet zo gauw zenuwachtig meer, door alle dingen die ik heb gedaan. Je leert natuurlijk iedere dag nog. Ik probeer altijd met tweehonderd procent inzet te spelen. Er zijn wel eens omstandigheden dat het niet wil lukken, doordat het niet loopt bij jezelf of omdat de mensen waar je mee speelt hun dag niet hebben. Maar je moet proberen altijd goed te spelen, op tijd te zijn bij optredens en repetities en je aanpassen aan degenen met wie je speelt. Vroeger was ik overenthousiast en knalde dwars overal doorheen, maar dat heb ik door ervaring, door schade en schande afgeleerd. Het is een leerproces dat je hele leven duurt. Het is belangrijk dat je stijlbewust bent, maar wel jezelf blijft.'

Kan je nog een paar drummers noemen die je hebben geïnspireerd?

`Om nog even terug te komen op Elvin Jones, die valt voor mij in de categorie innovators. Die zijn er op het moment niet echt meer, vind ik. Ja, misschien één: Jeff Watts vind ik heel bijzonder. Die laatste plaat van Branford Marsalis, Trio Jeepy, is fantastisch! Jeff Watts is een echte jazzdrummer en ik ben zo blij dat er eindelijk weer eens zo iemand opkomt. Voor mij is Tony Williams de laatste vernieuwer geweest. Ik vind hem de Art Blakey van de tachtiger jaren. Hij heeft zoveel power en dynamiek; met Herbie Hancock en Ron Carter vormt hij een onverwoestbare ritmesectie. De risico's die ze nemen!

Philly Joe Jones, Max Roach, Kenny Clark, Big Sid Cattlet, Baby Dodds... allemaal innovators. Jack DeJohnette vind ik waanzinnig goed, maar hij is geen vernieuwer. Jack is een kruising tussen Tony Williams en Elvin Jones. En wie ik ook fantastisch vind is Adam Nussbaum. Hij speelt vanuit de jazztraditie. Hij spreekt me meer aan dan Peter Erskine, die natuurlijk goed is, maar Nussbaum is een viezerik; dat hoor je alleen al aan de afstelling van zijn drums. Zijn drive, zijn jazzmanier van rock-achtige dingen spelen...

Waar ik me lichtelijk over kan opwinden is de playing backwards cultus. Alsof dat nieuw is! Sorry hoor, maar daar moeten ze niet mee aankomen, dat is allang geweest. Misschien doet Dave Weckl het op een speciale manier, maar ik hoor er niets nieuws in. Het wordt zo verschrikkelijk omhooggeschreven, daar moet je voor uitkijken.'

En hoe staan de zaken op het Nederlandse front?

`Free Fair heeft de pech gehad de Nederlandse pers tegen zich te hebben. De groep ontstond in een tijd dat jazzrock niet mocht, ondanks Weather Report en Chick Corea. Door die stroming, met ook Miles Davis, waren we geïnspireerd. We kregen staande ovaties op het jazzfestival in Laren, 1977, maar de pers zweeg ons dood. We hebben platen gemaakt, zijn in Nice geweest, hebben van alles ondernomen. Niets hielp. Op papier bestaan we nog, maar door de drukte van alle leden komt er niet veel meer van.

Ter gelegenheid van het 25 jarig jubileum van het Rein de Graaf-Dick Vennik kwartet hebben we net een cd uitgebracht. Het spel van Dick Vennik stijgt daarop tot ongekende hoogten. Wat ik erg leuk vind is om nu ook, naast mijn vaste trio's met Rob Agerbeek en Rein de Graaf, met Ben van den Dungen en Jarmo Hoogendijk te spelen. Op het Parijse conservatorium hebben we de zilveren voet, hoe verzinnen ze het, voor het beste jazzconcert van het jaar gekregen.

Naast mijn speelpraktijk heb ik tegenwoordig ook mijn handen vol aan het lesgeven op de Stedelijke Muziekschool in Den Haag. Het is een jazzopleiding voor gevorderden. Ik heb lesgeven altijd leuk gevonden, maar onlangs in Brussel was het echt te gek. Zestien drummers volgden daar een workshop en allemaal hadden ze hun eigen drumstel bij zich. 's Morgens kregen ze apart les en daarna gezamenlijk; 's middags waren er combolessen en aan het eind van de week optredens. Ik heb er ontzettend van genoten.
zoeken
zoeken