Arthur Lijten: ‘Een hoop filosofisch gezwam’

Slagwerkkrant Plus 28-10-2006 01:19

In het interview in Slagwerkkrant 136 leren we Arthur Lijten kennen als een veelzijdige en bevlogen muzikant met een, naar eigen zeggen, haast autistische fascinatie voor klank. Tijdens het interview wijdde Lijten over een aantal onderwerpen nog veel verder uit. De mooiste fragmenten daarvan lees je hieronder.

‘Ik deed toelating op het conservatorium in Rotterdam als broekie, klassiek toen, maar docent Fred Krens veegde de vloer met me aan. Het à vu lezen op xylofoon ging hopeloos de mist in en mijn stokvoering was “absoluut uit den boze”, aldus Fred. Die woorden denderden nog lang na.
‘Ik werd echter wel aangenomen bij het Brabants Conservatorium in Tilburg. Natuurlijk klassiek, want ik kwam recht vanuit de harmonie en de lichte muziekopleidingen stonden nog te veel in de steigers en leken te vaag en vrijblijvend. De nadruk lag daar op marimba, vooral door de persoonlijke voorkeur voor het instrument van docente Willy Goudswaard. Van Toyland Tunes de kortste route naar de Musser Etudes en dan snel door naar Ton de Leeuw en Iannis Xenakis. Vooral repertoire opbouwen, de stukken van de ene week nog een keer doen en een nieuw stuk erbij voor de week erna.
‘Ik heb er zeker enorm leren lezen, dat was onontkoombaar en dat is later erg handig gebleken, net als vakken als Solfège, Harmonieleer, Contrapunt en Analyse. Ik besefte toen niet hoezeer ik daar nog mijn voordeel mee zou doen. Maar ik werd er in stilte richting een muzikaal voorland geduwd dat me enorm ging tegenstaan, en dat haalde de spirit uit mijn studie en passie. Gevolg: een jaar lang afstand genomen, in een crisis beland en denken aan een ander vak. Daarna ben ik toch met een ‘God zegene de greep’ naar het conservatorium in Rotterdam gegaan, waar ik sporadisch nog eens een ‘klassiek’ instrument aanraakte, maar me meer ging richten op lichte muziek, stijlen, en interpretaties.’

Klank

‘Met leerlingen zet ik er af en toe wel een vergrootglas op. Dan laat ik ze alleen maar toms spelen, of eerst tien minuten alleen tom 1. Kijken wat stok en trommel willen, toevalstreffers uitsluiten en dan combinaties gaan maken, totdat de meest banale van-links-naar-rechts-fill machtig gaat klinken, zelfs en zeker ook op een minimaal volume. Hoe kan de hihat de snare juist laten klinken? Hoe verhouden toms zich tot de bassdrum? Is de puls van een laid-back groove op zich nou echt zo laid-back? Een hoop filosofisch gezwam, maar daar zijn lessen goed voor, en ik merk het effect wel, ook bij leerlingen. Vroeger nuanceerde ik natuurlijk zelf nog als een aangereden kalf, maar ik heb uiteindelijk waarschijnlijk toch mijn voordeel gedaan met mijn niet te ontkennen Efteling-autisme voor klank en andere niet altijd even belangrijke zaken.’

De eerste gigs


‘Een van de eerste ‘echte’ schnabbels was met toenmalig ensembledocent Koos van der Sluis, een trompettist en mondharmonicaspeler. Fantastische man. Op de boot naar Harwich. Jazz in smoking op het eersteklas dek, terwijl een verdieping lager de Engelsen elkaar de tanden uit de bek ramden. We gingen in de pauze steeds kijken en af en toe bukken als er weer een lamp onze kant op kwam. Later in de kantine van ‘het conso’ smeet hij me 4500 gulden voor mijn neus - alles zo over de tafel - met de woorden: “Als je dit ooit nog eens moet doen, doe het dan niet zo...” En weg was hij weer. Later vroeg hij me nog eens voor een schnabbel, die uiteindelijk niet doorging omdat ik geen auto had. Meteen een auto gekocht natuurlijk, en weer een les geleerd.’

Spelen bij Van Maasakkers

‘Soms verander ik per stuk de spreiding van de haren van zowel hotrod als brush. Ik heb mijn Gerard-set-up zó summier gehouden dat ik wel moest gaan nadenken over de interactie tussen de twee trommels, de ‘grote en de kleine’. De bassdrum klinkt in de zaal enorm diep, hoewel niet hard bespeeld, en van de snare zijn vaak de snaren los, zodat ze qua frequenties wat naar elkaar toe kruipen en je allerlei organische combinaties kunt spelen.
‘Bij Gerard speel ik dan ook zelden met dezelfde stokken in mijn handen: een hotrod en een losse hand, een gewone stok en een brush; dat soort combinaties. Met die combinatie, samen met een paar cymbals en een paar andere klanken, heb ik het idee dat ik de liedjes van Gerard een Brabantse ‘grondlucht’ kan geven, zonder echt ‘onder’ zijn liedjes te gaan spelen. Ik wil er meer ‘omheen’ spelen, soms er overheen. Omdat de bassdrum zo’n eigen diep open sfeer geeft, speel ik ook zeker niet altijd synchroon met bassist Rinus. Zijn ‘onderkant’ is vaak gedefinieerder dan die van mij en hij heeft als bassist meer een timefunctie dan ik met het laag, onderin. Het geeft het klankbeeld ook iets naïefs en ‘dorps’, zou je kunnen zeggen.’

Over de udu

‘Ook een instrument waar ik mijn klankautisme behoorlijk op kan botvieren. Het is mijn lieveling. Ik heb nooit speeltechnieken van anderen overgenomen, en het is een instrument waar ik mezelf écht in kan verliezen. Eerder verzoop ik al nachtenlang in bloemenvazen, maatbekers, en andere huishoudelijke artikelen die geen stem mogen hebben. Het is zó aards en primair, die sound.
‘Het is in algemene zin een verre van veelzijdig instrument. Qua mixage is hij in songs heel moeilijk te plaatsen, vanwege de overvloed aan laag en hoog. Het midden moet altijd opgedraaid worden. Maar ik moet zeggen dat in muzikaaltechnisch opzicht een behoorlijke vocabulaire is ontdekt. De ruimte hier is waarschijnlijk te klein om daar meer op in te gaan, maar het lijkt me fijn om dat nog eens te kunnen doen. Ik weet dat Nederlandse muzikanten zoals bijvoorbeeld Joshua Samson met verve udu spelen, maar zijn manier van spelen is in weinig tot geen opzichten te vergelijken met hoe ik udu speel. Het is dan ook een instrument met weinig tot geen aanwezige methodiek en didactiek qua onderwijs, en dat is misschien maar goed ook. Een heerlijk hobbelig, kruidig ruikend zandweggetje in de dichtslibbende grootse infrastructuur van het hedendaagse slagwerk.’
zoeken
zoeken