Don Alias: one take man

Interview uit Slagwerkkrant 46, november-december 1991

Slagwerkkrant Plus 06-04-2006 21:12

De percussionist die medicijnen studeerde, de ‘black American' die zich de afro-cubaanse roots eigen maakte, de muzikant die bij bandleiders als Miles Davis, Chick Corea, Joni Mitchell en David Sanborn floreerde, de man die het liefst live speelt, maar door zijn studiowerk de titel ‘One Take Man' opgeplakt kreeg. Don Alias is een doorgewinterde, flexibele slagwerker, de helft van het jaar woonachtig in New York, de andere helft op Sint Maarten en in de tussentijd de halve wereld afreizend. De ‘call for the drum' achterna.

Al enkele jaren aast Slagwerkkrant op een interview. De staat van dienst van Don Alias is meer dan indrukwekkend. Dizzy Gillespie en Gary Burton op jonge leeftijd. Deelnemer aan Miles' legendarische Bitches Brew-project. Een van de toppercussionisten op Joni Mitchell's Don Juan's Reckless Daughter. En sessiewerk verrichtend voor hele rijen musici: Carla Bley, Eliane Elias, Peter Erskine, Weather Report, Philippe Saisse, Ray Anderson, Mick Jagger en Charnett Moffet.

Drie en een half jaar verleent hij inmiddels live- én studiodiensten aan David Sanborn. De ochtend voor het concert met Sanborn tijdens North Sea Jazz, jongstleden juli, praatten we tijdens het ontbijt met een ontspannen, bescheiden en makkelijk pratende Don Alias. Een man met een lange historie, een man die zijn leven tot nu toe serieus, maar met veel plezier heeft geleefd. Een percussionist waarop je kunt bouwen, qua muziek én instelling. Natuurlijk was er de bekende dosis geluk, maar passie en volharding brachten hem zijn indrukwekkende carrière.

STREETS OF NEW YORK

‘Toen ik tien of elf was, speelde ik met mijn broertje in de subway in New York. Drums was het toen. Daarna deed ik wat pianolessen. De eerste professionele job die ik als percussionist had was met Dizzy Gillespie. Ik was zeventien en begeleidde met Dizzy een dansklas van mijn moeder. Maar kort daarna ben ik naar Boston verhuisd om medicijnen te studeren. Maar het stikte daar natuurlijk van de muzikanten: Alan Dawson, Gary Burton, Tony Williams. Het contact met de muziek behield ik wel.'

Dus je roots liggen in de jazz scene?
‘O, ja zeker. Maar omdat ik in New York ben opgegroeid had ik kennisgemaakt met zo ongeveer alle culturen en had ik geen vooroordelen. In New York was ‘everybody into everything'. Op één dag kon je naar een jazzconcert, The Drifters zien en ook nog Machito en Tito Puente meepikken. Daar ben ik nog steeds heel dankbaar voor.'

En in die tijd speelde je dus conga's. Kreeg je les?
‘Ja, de ‘streets of New York' waren mijn leraar. Kijk, wij waren ‘Black Americans', maar we wilden muziek maken met de ‘Hispanics'. Afro-cubaanse muziek was het voor ons hélemaal per slot van rekening. Het was niet altijd even makkelijk om door die groep geaccepteerd te worden. Het is zo'n andere cultuur. Maar de latin scene was heel groot in New York. En al die groten lieten zich door jazz inspireren: Machito, Eddie Palmieri, Tito Puente. Dat maakte de kloof kleiner.'

AFRO-CUBAANSE SCHOOL

Je raakte dus thuis in het afro-cubaanse idioom. Merk je nu iets van het schisma dat zich overal in de percussiescene voordoet tussen puristen en, bijvoorbeeld, fusion-percussionisten?
‘In sommige opzichten gaat dat ook in de VS op, ja. Ik kom uit een afro-cubaanse school, die zijn eigen regels kent, een eigen taal heeft. Net als de Braziliaanse school en de Afrikaanse school. Maar het belangrijkste is communicatie. En ook al is de taal niet altijd hetzelfde, we gebruiken allemaal dezelfde ingrediënten: trommels. Maar het is een ieders goed recht een eigen taal te creëren. Als je creatief genoeg bent om met die eigen taal je brood te verdienen, is er natuurlijk helemaal niets op tegen. Maar voor mij zijn de roots heel belangrijk. Volgens mij moét je die roots ook hebben, je moet een bepaalde school hebben waar je vandaan komt, of dat nou de straten van New York zijn of de Braziliaanse school of desnoods rock 'n roll. Maar het moet ergens vandaan komen.'

’Als je afro-cubaanse of Braziliaanse muziek speelt lijdt het geen twijfel dat je je aan de regels moet houden. Maar als je genoeg creativiteit hebt kun je elementen aan die roots toevoegen! Neem nou Irakere. Hun benadering is heel modern, maar ze putten wel degelijk uit een enorme traditie. Toen Chano Pozo bij Gillespie kwam paste hij zich ook aan aan de jazz, maar verloochende hij zijn traditie niet. Ik kom vanuit de afro-cubaanse school, maar ik kan me uitstekend weren in fusion muziek. De afro-cubaanse school leent zich er heel goed voor. Anders wellicht dan het voor een percussionist uit Ghana zou zijn. Hun stijl is meer rigide.'

Ik begrijp dat je lang getwijfeld hebt voordat je volledig voor muziek maken koos?
’Ik moest een familie onderhouden en wilde dokter worden. Maar ik speelde vaak 's avonds. De eerste keer dat ik echt voor de muziek koos was rond '68. Ik keerde terug naar New York om met Miles Davis te spelen. Maar hij had er een handje van periodes van vijf, zes maanden niets te doen en dan zat je zonder werk. En dan deed ik weer andere dingen. In '73 ging ik naar LA. Maar dat bleek een heel gesloten wereldje te zijn. Daar kwam ik nooit in. Ik wilde bovendien liever in clubs spelen, niet alleen in studio's. Ik was niet echt geïnteresseerd in de beperkte creativiteit van de studio-scene. Eigenlijk wilde ik alleen jazz spelen.'

MILES DAVIS NATUURLIJK

Je hebt nooit een positie als die van Ralph MacDonald of Paulinho Da Costa geambieerd?
’Helemaal niet. En bovendien ben ik nooit iemand geweest die zich wilde settelen om zich vandaaruit heel gericht en consequent op het studiowerk te concentreren. Ik ben een speler. ‘Go out and play'. Genieten van muziek maken, stond bij mij voorop. In 1974 koos ik voor de tweede keer voor de muziek en ging ik met Chick Corea werken. Ik nam toen My Spanish Heart op.'

En daarop werkte je met Steve Gadd?
’Ja, hij leerde me zoveel en hij is zo'n goede lezer. We kregen bij de opnames nota bene alleen de pianopartijen. En hij las het zo weg.'

Wat zijn andere indrukwekkende ervaringen geweest in je carrière?
’Miles Davis natuurlijk. Ik speel op Bitches Brew en On The Corner en op zijn laatste, Amandla, doe ik ook mee. Op Bitches Brew is mijn voornaam nog Charles. Ik haat het het woord ‘great' steeds maar te gebruiken, maar als het ergens op van toepassing is, is het wel het toeren met Miles' bands. Een hele grote ervaring. Ik toerde een jaar lang met hem. En het werken met Elvin Jones was de beste job die ik ooit had in termen van ‘de conga drum'. Hij liet je tot het uiterste gaan. Achteraf kon ik niet eens meer handen schudden.'

Hoe is het met Al Foster te spelen bij Sanborn?
’Een prachtige ervaring. De laatste keer dat ik met hem speelde was op On The Corner van Miles. Wat moet ik zeggen? Smaak! Dynamiek! Het is een nieuwe band met een nieuwe benadering. Sanborn is jarenlang vereenzelvigd geweest met makkelijk toegankelijke muziek. Nu maakt hij creatievere muziek waarin er meer ruimte is, voor iedereen. Het is meer dan ‘sitting down and having fun'.'

ONE TAKE MAN

Over ‘sitting down' gesproken, je speelt staande?
’Op het moment speel ik half zittend, half staand. De conga's staan op standaards. De muziek vraagt erom dat ik snel bij de timbales en de percussietafel kan, dus moet ik wendbaar zijn. Ik gebruik LP conga's en bongo's en natuurlijk heel wat handpercussie. Ik ben altijd op zoek naar nieuwe sounds. Bij Sanborn heb ik nu een stuk met baskalimba en ik heb een dumbeke, een koperen drum, bij me. Maar ik neem altijd alleen mee wat ik echt nodig heb, percussie waar de muziek om vraagt. Ik kan wel een djembé meenemen, maar die werkt zelden goed in jazz fusion. De djembé is bedoeld om met andere drums samen te spelen, niet met andere instrumenten.'

Heb je veel sessiewerk gedaan de laatste tijd?
’Zoveel, dat ik vergeten ben wat. James Taylor, dat komt nu in me op. Met Kenny Kirkland heb ik net een cd afgemaakt, Mike Stern, Michael Brecker.'

Verschilt je benadering in de studio van die op het podium?
’Natuurlijk. Sowieso vragen ze me in de studio meestal voor handpercussie. Ik schijn daar zo'n professionele benadering in te hebben dat ze me juist daarvoor steeds terug vragen. Ik werk meestal heel snel. De ‘One Take Man' noemen ze me daarom wel. En dat vind ik natuurlijk leuk.'

[ Percussionist Don Alias overleed 28 maart 2006 op 66-jarige leeftijd. In 1991 sprak Slagwerkkrant met Alias tijdens het North Sea Jazz Festival. ]
zoeken
zoeken