Yuri Honing Trio in India
26 April
India is voor mij altijd een droom geweest. Op tournee in Duitsland en Zwitserland zoek ik steevast Indiase winkeltjes op en in Southhall, een Indiase wijk in West-Londen waande ik mezelf zelfs in India. De geuren, de mensen, de stoffen, de muziek, het eten; ik vind het allemaal even prachtig. In iedere Indiase winkel in Amsterdam word ik rustig van de vriendelijke verkopers, de wierook die overal hangt en het zachte gebrom van een sitar.
Om wat in de stemming te komen begon ik in ‘Holy Cow’, een boek van Sarah Macdonald, een Australische journaliste die een paar jaar in India heeft gewoond:
Luchthaven New Delhi 1988.
‘Mevrouw, alstublieeeft.’
Een hoog schel gejengel in mijn oor.
‘Voor de laatste keer ooopgerot.’
Mijn zachte gegrom door op elkaar geklemde tanden is een schandalig afgezaagde, zielige reactie, maar tot meer ben ik om 2 uur ’s nachts op eerste kerstdag niet in staat.
Al drie dagen zitten mijn vriendin Nic en ik op plastic vliegveldstoeltjes te wachten tot de stinkende, verstikkende smog optrekt. Al drie nachten lig in in een luchthavenstoel als bed te luisteren hoe Nics lichaam aan beide kanten explodeert in braak- en diaree geluiden die tegen de badkamermuren weergalmen.
India is ‘Hotel California’. You can check out any time you like but you can never leave...
...De oude brabbelende bedelaar schrikt, verstijft en wendt zich tot mij. Met zijn klauw grijpt hij mijn hand, strijkt de lijnen glad met zijn dikke duim, spuugt een klodder rode paan naast mijn voeten en kijkt gretig in mijn handpalm. Met zijn bloeddoorlopen ogen fluistert hij onheilspellend:
‘U, u laat trouwen, u oud trouwen, heel zielig. U krijgt grote werken, mooie werken, maar krijgt laat liefde’
Ik ruk mijn hand uit de zijne, pak mijn rugzak en storm naar het vliegtuig.
Hij roept me achterna: ‘U mevrouw, u komt terug naar India, u komt voor liefde, u houdt er van, u houdt van ons.’
Ik begin te rennen. Wurm me het vliegtuig in en val op mijn stoel. Als we opstijgen steek ik mijn middelvinger op naar het in smog gehulde New Delhi.
‘Tot nooit weer. Bekijk het maar India, ik vind het hier vreselijk en ik kom nooit maar dan ook nooit meer terug...
Enigszins ontnuchterd stap ik na het lezen van deze passages woensdagochtend in het vliegtuig. Nu gaat het dan echt gebeuren. Ik ga naar India.
Sommige mensen veranderen door India en willen niet meer weg. Veranderen hun naam, scheren hun hoofd kaal en duiken onder in een commune of zoeken het ware paradijs, zoals een klasgenoot van mijn zus op zijn 18de deed. Na 9 maanden rondzwerven door India vond hij dat paradijs op een klein eilandje in de buurt van Sri Lanka. Bij terugkomst op het vaste land bleek dit een beschermd reservaat voor de daar wonende inboorlingen te zijn. Het bracht hem in de gevangenis waaruit hij samen met een Duitse celgenoot ontsnapte. Met een gestolen bootje wilden ze naar China varen. De brandstof en het water raakten snel op, ze werden opgepikt door een Japans vissersschip en werden na 6 maanden op zee in Tokyo aan land gezet. Dit soort avonturen lijkt alleen in India te kunnen gebeuren.
Yuri vertelt een verhaal over de zoon van een kennis van hem die na 6 maanden in India een briefje schreef aan zijn vader dat hij in India zijn roeping als fietsenmaker had gevonden en niet meer naar Nederland terugkwam. Vader besloot voor de zekerheid toch maar af te reizen om zijn zoon terug te halen.
Zelfs de Beatles kwamen bekeerd terug en een vriendin van mij, die 15 jaar geleden met een volkswagenbusje naar India vertrok, liep daar een virus op waar ze nu nog steeds niet van af is.
India lijkt veel invloed te hebben op mensen die er zijn geweest.
De geur op het vliegveld is nieuw voor me. Iets van verbrand brood, stof en een tropisch bos. Hoewel het al 1 uur ’s nachts is en nog steeds 36 graden is het erg druk. Overal zie ik Indiase mannen in overhemd met korte mouwen en Indiase vrouwen met kinderen in knalgele, rode, roze, groene en oranje sari’s. Hun haar hangt in een lange dikke vlecht op hun rug. Anand, de Indiase impresario die ik al eerder in Nederland had ontmoet en die alle concerten hier geregeld heeft, staat ons op te wachten. Zijn chauffeur, een heel zwarte Indiër die James heet, rijdt ons naar zijn kantoor, een groot huis aan een park in een rustige buurt met hoge bomen en veel groen. Het huis heeft drie verdiepingen, een groot hek met een saluerende wachter en marmeren vloeren. Zijn bediende die waarschijnlijk al sliep omdat het even duurt voor de voordeur opengaat, serveert bier en wodka.
Anand, ik schat hem ongeveer 65 jaar, is niet een man die dingen graag aan het toeval overlaat. Na een uurtje te hebben bijgepraat, geeft hij ons terwijl we naar het hotel worden gebracht een gedetailleerde dag tot dag beschrijving van ons verblijf in India. De laatste week in Nederland belde hij me vier maal per dag. Zijn kennis van de op Schiphol verkrijgbare tax free-artikelen is verbazingwekkend. Nauwkeurig beschreef hij de ‘goods’ die ik voor hem uit Nederland moest meebrengen (Maaslander jong belegen kaas, West Zilver sigaretten, ontbijtkoek, jenever en drie flessen Johnny Walker Black Label in luxe geschenkverpakking die alleen in de tijd van het jaar verkrijgbaar waren toen wij naar India gingen).
Om 2 uur ’s nachts worden we bij het hotel afgezet. Het is nog steeds heel warm. Overal om me heen zie ik vreemde planten. Het is opvallende stil alsof de drukte van de stad hier niet lijkt door te dringen. De lucht in de kleine hotelkamer is vochtig en ruikt schimmelig, zoals in de repetitiekelders onder de Oude Gracht in Utrecht. Stenen catacomben waar je om de 10 minuten naar buiten moest om te pauzeren omdat de hoofdpijn anders te erg werd.
27 April
Ik sta vroeg op om met Tony door het park achter het hotel te gaan wandelen waar een paar heel oude graftombes staan. We reizen nu al meer dan 15 jaar met z’n drieën over de wereld. Onlangs vertelde ik een interviewster in Hongkong dat drie mensen eigenlijk te veel is. Een groep van drie is altijd twee plus een, maar wie de twee en de een zijn wisselt de hele tijd.
Met Tony ga ik naar de sauna, we lieten onze voeten masseren in Shanghai en deden meditatie op een berg in Noorwegen. Yuri en Tony delen iets mannelijks wat mij vreemd is. Tony is een doener, een sporter. Yuri en Tony maken samen plannen, ze gingen langs in het kantoor van een gierige clubeigenaar in Jordanië die ons niet wilde betalen. Na 10 minuten kwamen ze terug met het geld. Als ik met Tony op stap ben, kijkt Yuri films in het hotel, als ik alleen ben schrijf ik of loop over straat, als Tony alleen is studeert hij of speelt met zijn nieuwste aangeschafte apparaat. Het laatste was een hele krachtige walkman waar je ook films op kon kijken die je weer kunt aansluiten op de TV van je hotelkamer. Het lijkt alsof de een de katalysator is van de andere twee wat de hele tijd veranderd. Noem het ying-yang, bruto-netto, apres-ski, ik weet het niet, maar het werkt altijd.
We lopen verder het park in. Overal zie ik mensen die yoga- en ontspanningsoefeningen aan het doen zijn. Soms alleen, soms in een groepje met een leraar. Een man staat op zijn handen terwijl hij zijn benen in een knoop achter zijn hoofd heeft gelegd. We doen samen ook wat oefeningen. Een leraar met een groepje mensen naast ons knikt goedkeurend. In het vondelpark zou ik me redelijk opgelaten voelen om om 9 uur ’s morgens mijn tong zo ver mogelijk uit mijn mond te steken terwijl ik mijn been naar achteren strek, maar hier lijkt het doodnormaal.
Terug in het hotel ontmoeten we Anand weer, die op een terras buiten naast een vijver met Yuri wat aan het eten is. Terwijl ik mijn eerste Indiase eten deze tour proef, geweldige tandori vis en kip met kruiden en amandelen nemen we met Anand de dag door. De vreemde geluiden van alle vogels in het nabij gelegen park overstemmen onze conversatie. In een nieuw land duurt het altijd even een paar dagen voordat ik geland ben. Vliegen gaat gewoon te snel voor me. De geuren, de geluiden, de mensen. Het begint zich langzaam voor me te openen.
Ons eerste concert is een workshop op een Duitse school. Via een gang behangen met foto’s van vrolijke Duitse kindertjes op kamelen en paarden komen we in het klaslokaal waar we de workshop zullen geven. Hier binnen deze muren zouden we overal ter wereld kunnen zijn. De kinderen zijn nog aan het eten als we het lokaal binnenkomen waar we zo gaan spelen. Op hun bord ligt schelpjes macaroni en sla. De Duitse muzieklerares vertelt dat ze wat betreft de jazzgeschiedenis bij Louis Armstrong zijn aangekomen en of we ook iets over swing kunnen vertellen. ‘You know, we are German’, lacht ze er bij.
Ons concert ’s avonds is aan de achterkant van het hotel waar een grote tuin en een podium zijn die grenzen aan het park waar ik vanmorgen met Tony heb gelopen. Stoelen geven zitplaatsen aan ongeveer 300 mensen. Het stroomt behoorlijk vol. De Nederlandse ambassadeur (hij blijkt een broer van Ivo Niehe te zijn) zit vooraan en luistert bijna 90 minuten lang geconcentreerd met zijn ogen dicht. Hoewel we wel eens beter hebben gespeeld komt de muziek goed over. Na afloop stromen vele bezoekers de tent achter het podium binnen voor een cd. Ik praat met een Engels uitziende dame met lang grijs haar die een buitenhuisje heeft in Goa en ons graag wil laten spelen in een bar die ze daar runt.
Als alle spullen ingepakt zijn, neemt Anand ons mee naar een restaurant voor onze eerste echte Indiase maaltijd. Het is ongelooflijk lekker; hete curries, safraanrijst met lamsvlees, spinazie met kaas en vier soorten brood. Ik eet veel te veel, iets wat ik de rest van deze tour zal blijven doen.
28 April
In Nederland belde Anand me regelmatig de laatste weken voor ons vertrek. Een van de dingen die hij met me wilde doornemen was het Nederlandse volkslied, of eigenlijk meer onze bereidheid om dat te spelen. Voor de zekerheid had hij ook de bladmuziek van het Indiase volkslied gemaild. De volgende dag geeft hij aan Yuri een bruine envelop zo dik als een telefoonboek. Het bevat de volledig herziene versie van het Wilhelmus uit 1998, uitgegeven door het ministerie van buitenlandse zaken. Het is een dik pak papier met alle mogelijke bewerkingen, voor symfonie orkest, piano, strijkkwartet, 4 fluiten, zang, er zit zelfs een slagwerkpartij bij.
Hoewel we het best willen, twijfel ik of onze uitvoering op een groot ambassadefeest goed overkomt, te meer daar we voor vanavond louter zijn ingehuurd als muzikale palmboom.
’s Middags verkassen we van het Delhi International Center, waar we 2 nachten hebben geslapen, naar het Hyatt hotel. Een upgrade van 3 naar 5 sterren. We kunnen er één nacht blijven omdat we vanavond op het koninginnedagfeest van de Nederlandse ambassade spelen. Yuri’s theorie dat dingen pas echt leuk zijn als je ze je net niet kunt veroorloven zou ons noodzaken twee nachten zelf te betalen, maar we doen dat toch maar niet.
Vanuit mijn airconditioned kamer kijk ik naar beneden, naar de hoge muur die het hotel het uiterlijk geeft van een vesting. Achter die muur wonen mensen in tentjes naast een vuilnisbelt in de brandende zon. Het lijkt alsof ik televisie kijk en dat wat ik buiten zie verder weg is dan een paar honderd meter. Ik hoor door het dikke glas geen geluid en ruik niets van buiten. Het is een bizarre eerste kennismaking met de armoede in India.
Het hotel ligt in de ambassadebuurt en de residentie van de Nederlandse ambassadeur is niet ver. We rijden door brede, groene lanen met achter de stoep hoge muren, met prikkeldraad en camera’s waarachter de ambassadegebouwen van diverse landen staan. De Amerikanen maken het nog bonter en hebben de laan naar hun ambassade - twee hele blokken ommuurde gebouwen aan weerskanten van de weg - een complete wegversperring van betonblokken opgeworpen, waar auto’s alleen voorzichtig manoeuvrerend doorheen kunnen.
In een enorme tuin, die voor deze gelegenheid is opgeleukt met oranje Indiase lampionnen in de bomen, een grote tent met overal duidelijk de Nederlandse vlag, en zeker 100 Indiase bedienden in klassieke klederdracht, spelen we twee sets standards. Anand, die niets aan het toeval overlaat, had me van tevoren duidelijk gevraagd of we er bezwaar tegen hadden ‘in the background’ te spelen. We doen dit soort concerten niet zo vaak, maar het gaat goed en een aantal mensen komt zelfs naar het podium om hun waardering voor wat we doen uit te spreken.
Als we klaar zijn stelt Anand voor om op te krassen naar een feest op een boerderij buiten de stad. Daar woont het schoolhoofd van de Duitse school waar we gisteren een workshop hebben gegeven met haar man. Ik ben behoorlijk moe en heb er niet zo veel zin in, maar we laten ons toch overhalen. Na een half uur rijden komen we via een smal landweggetje bij het huis.
In de verte hoor ik slechte top 40 hits gespeeld door een synthesizer en een dame van middelbare leeftijd die de zangkunst niet helemaal machtig is. Het feest lijkt eigenlijk al over, of is het nooit begonnen? Een aantal Duitsers staat wild te dansen op het terrasje voor het huis, maar de meeste gasten lijken al verdwenen. We gaan voor anker bij de bar, een tafel met een wit kleed naast het huis waarachter een vriendelijke Indiër om de 2 minuten mijn glas met champagne bijvult. Af en toe trekt er een geur van oud frituurvet voorbij.
De dochter van de vrouw des huizes, die hier met haar gezin drie weken op vakantie is, vertelt iets te enthousiast over haar tijd hier. Halverwege het gesprek rent ze naar de dansvloer, ze heeft nog een half uur voor haar vliegtuig vertrekt en er moet gefeest worden. Na een paar uur hebben we het wel gezien en willen graag weg. Anand is niet goed mee te krijgen en neemt telkens opnieuw afscheid. Als we eindelijk in de auto zitten, herinnert hij zich een zeer belangrijk document te zijn vergeten wat ergens in een bloempot in de tuin moet liggen.
In vele opzichten is Anand een raadsel. Hij organiseert al 25 jaar min of meer belangeloos jazzconcerten voor Nederlanders in India. Over zijn eigenlijke beroep komen we niet veel te weten. Hij reist enorm veel over de wereld for ‘business’ or ‘pleasure’ (hij zal het eind van het jaar een aantal maanden niet in India zijn voor een bootreis langs de Amerikaanse westkust), kent een groot aantal Amsterdamse toprestaurants op zijn duimpje, en is iemand die wel wat luxe gewend is, maar tegelijkertijd zelf in een oude Lada rijdt met een versleten schokdemper, waardoor de auto half scheef hangt en piept en kraakt tijdens het rijden. Als ik een grapje over zijn auto maak, omdat ik inmiddels gewend ben geraakt aan de nieuwe witte Mercedes met James die ons overal naartoe brengt, antwoord hij droogjes: ‘Yes, this is a great car’.
29 April
Vandaag is een vrije dag en Anand stuurt ons naar een warenhuis waar we cadeautjes kunnen kopen. Het speciaal voor toeristen ingerichte gebouw is een staatsbedrijf. De prijzen zijn vast en het personeel is niet echt geïnteresseerd. Alles lijkt er wel erg fabrieksmatig gemaakt en we lopen naar de overkant waar Tibetaanse kraampjes staan. Het is alweer 42 graden. Vanwege de airco houden ze allemaal hun geblindeerde deur dicht.
De eerste paar deuren die ik opendoe vertonen min of meer dezelfde kleine winkels. Veel Tibetaanse sieraden, gebedsvlaggen, glazen kralen waarvan ik er 2 kilo mee neem naar Nederland, en Boeddhistische prenten. Bij de 8ste deur schrik ik. In het piepkleine winkeltje zitten 4 mannen zodat er al bijna geen ruimte meer is om binnen te komen. Een Tibetaanse uitziende man heeft zijn blote voeten op het kleine tafeltje liggen waaraan ze alle vier zitten en wrijft voorzichtig over zijn tenen. Een enorme Indiër in een wit gewaad met een witte tulband op kijkt met dreigend aan. In zijn hand houdt hij een groot krom mes waar mee hij een paar uien en limoenen aan het schillen is. ‘Yes sir, can I help you?’, bast het onder zijn lange zwarte baard.
Via een zijstraat komen we op het meer Indiase gedeelte van de markt, waar vrouwen in kleurige sari’s hun stoffen aanbieden. Er waait een zurige braakselgeur door de straat. Yuri geeft geld aan een man die niet kan lopen. Als hij zich omdraait, hebben twee jongens de man het geld afhandig gemaakt en rennen weg.
Omdat we de komende dagen niet echt een hotel hebben, slapen Tony en ik in het appartement van Anand, die dat zelf alleen als kantoor ruimte gebruikt. Yuri wordt ondergebracht in een soort Indiase Center Parks. Een club waarvan Anand al jaren lid is. Wanneer we daar zijn aangekomen nemen we met Anand de volgende dag door. We zullen dan om 6 uur opstaan om de Taj Mahal te zien. Het is een tocht van 4 uur heen en 4 uur terug rijden en weer blijkt dat hij niets aan het toeval overlaat. Hij bestelt bij de receptie van het appartementencomplex waar Yuri verblijft broodjes met kip (voor de proteïne) en groente (voor de vitamine), omdat we morgen in de auto anders geen ontbijt hebben.
Om nog wat meer van de stad te zien, stuurt hij ons naar een andere markt waar meer groente en fruit wordt verkocht. Na drie dagen in gekoelde hotelkamers en Mercedessen te hebben gezeten lijkt dit een eerste kennismaking met het India zoals ik dat uit de boeken ken die ik heb gelezen.
Via een smalle gang lopen we de overdekte markt in waar veel kraampjes met kruiden, stoffen, horloges en huishoudelijke artikelen staan.
Een smal gootje in het midden van het toch al niet brede pad dat tussen de kraampjes loopt, doet dienst als spuug en vuilnis goot. We lopen dieper de markt in. Het wordt steeds heter en donkerder en de stank is onbeschrijfelijk. Bij een kraam met levende en dode kippen, deels van hun veren ontdaan, besluiten we om te keren. In het vliegtuig werd nog uitvoerig gewaarschuwd om contact met pluimvee zo veel mogelijk te vermijden. Als we naar de uitgang lopen fantaseer ik wat we zouden hebben gezien als we nog dieper het labyrint van smalle gangen in waren gelopen. Ik wil het eigenlijk niet weten. Een man met misvormde benen kruipt de hele tijd achter ons aan gevolgd door een groep jongetjes.
De ellende die ik voor het eerst in Egypte op straat heb gezien greep me enorm aan. Tussen geparkeerde auto’s in een drukke straat zat een moeder met vier kinderen, zwart van het vuil. Een baby sliep half onder een auto op een stuk karton. Het lijkt wel alsof alles wat ik zie nog niet tot me doordringt omdat ik er vanuit de dikke hotel- en auto ramen waarachter ik drie dagen heb geschuild nog niets van gezien, gehoord of geroken heb. Als we weer in de auto zitten zie ik dat op het dak van de markt mensen wonen onder schotten golfplaat. Er hangt zelfs was te drogen.
30 April
Om 10 voor half 6 in de ochtend gaat mijn telefoon. Het is Anand. ‘Hi sir, here is your private wake up call’, hoor ik. Vandaag vertrekken we om kwart voor zes met een taxi naar Acra om de Taj Mahal te bekijken. De tocht is ruim 4 uur heen en 4 uur terug en Anand heeft ons aangeraden vroeg te vertrekken. Mijn wekker stond op half zes maar hij was me toch nog voor.
Om zes uur zijn we bij het appartement waar Yuri slaapt en gaan op weg. Via smalle bochtige weggetjes rijden we de stad uit. Ik heb het gevoel dat ik het centrum van Delhi nog steeds niet gezien heb. Het voelt zoals Tony het treffend omschrijft alsof je permanent in de Watergraafsmeer in Amsterdam bent, waar in geen velden of wegen een gracht is te vinden.
Op de brede rechte weg naar Acra wordt het drukker. Overal langs de kant zie ik mensen onder stukken afdekzeil of in primitieve hutjes. Sommigen hebben wat groente, kauwgum of water uitgestald om te verkopen, maar de meeste zitten er gewoon of liggen op bedden van gevlochten bamboe of een andere plant. Soms zijn er aan weerskanten van het dekzeil wat bakstenen opgestapeld om hun huis wat meer beschutting te geven. Onder grotere stukken dekzeil bivakkeren hele gezinnen zonder stromend water, stroom of riolering in een temperatuur van boven de 40 graden. Overal langs de weg liggen bergen vuilnis waar de heilige koeien op hun gemak in snuffelen naar iets eetbaars.
Als we een dorpje inrijden, wordt de bebouwing iets hoger en het verkeer drukker. Ik zie kamelen die karren met bakstenen en hout trekken, af en toe iemand op een paard waarvan je de ribben kunt tellen en een vrachtwagen met open bak waar naast 10 mannen ook nog een koe in staat.
We passeren veel riksja’s , driewielige gemotoriseerde brommers met een overdekt tweezits bankje. Daarop zitten meestal 6 mensen terwijl er achterop een tweede bankje ook nog drie mensen kunnen die, omdat ze met hun rug naar de bestuurder en niet meer onder de overkapping zitten niet beschermd zijn. Met een hobbel liggen ze volgens mij zo op straat.
In een volgende riksja waar mensen zo levensgevaarlijk achterop zitten, zitten een jonge Indiase man en zijn vrouw, gehuld in een prachtige felroze sari. Rustig wiegt ze haar slapende baby in haar armen heen en weer terwijl de riksja optrekt. Af en toe staan we in een file voor een gekantelde vrachtauto of een tractor met een omgevallen kar. Tijdens een volgende stop zie ik mensen met een aap, slang en zelfs een geketende zwarte beer. Het houden van beren is door de Indiase overheid officieel verboden, maar wordt hier kennelijk nog niet echt gecontroleerd.
Iets voor Acra komt onze gids aan boord. Hij lijkt sprekend op de helikopterpiloot uit de serie Magnum P.I. compleet met baseballpet, ouderwetse grote zonnebril en snor. In de auto praat hij druk over de geschiedenis van Acra. Hij vertelt dat er binnen een omtrek van 5 kilometer van de Taj Mahal geen industrie mag worden gebouwd omdat de schadelijke gassen het witte marmer van het gebouw zouden aantasten. Even later moeten we overstappen in een elektrisch voertuig dat ons tot aan de ingang van de Taj Mahal brengt. Ook weer om het marmer tegen uitlaatgassen te beschermen mogen er geen auto’s in de buurt komen.
Via de ingang komen we op een breed plein. Na nog een doorgang staan we aan het begin van een enorme rechthoekige vijver met aan weerskanten gras. Aan het einde daarvan zie ik de suikerwitte koepel en minaretten in de grauwe mistige lucht. Overal poseren Indiase gezinnen in hun mooiste kleren terwijl er driftig wordt gefotografeerd. Langzaam lopen we naar het gebouw toe. Onze gids zegt niet veel meer, maar stopt op iedere mogelijke plaats om foto’s van ons te nemen met Tony’s camera en de Taj Mahal op de achtergrond. Recht ervoor, van opzij, voor de vijver met de spiegeling van het gebouw in het water. Terwijl we naar de Taj Mahal kijken met de reflectie ervan in onze zonnebrilglazen. Staand, zittend, op onze hurken.
Op de meeste populaire plek moeten we even wachten op andere mensen die hier ook op de foto willen. Een jong Indiaas meisje in een turquoise sari met een stip in dezelfde kleur tussen haar ogen glimlacht naar de camera terwijl haar vriend een arm om haar heen slaat.
Als Tony, die telkens de door de gids gemaakte foto’s met zijn digitale camera controleert, wat opbouwende kritiek geeft op zijn manier van fotograferen (nergens heeft hij onze voeten er op staan), antwoordt de gids als een professioneel fotograaf: ‘You know sir, there are two ways of photography, one with you and the Taj Mahal in the background and the other way around’.
De protserigheid van al dat marmer maakt dat ik het niet echt mooi vindt. Het is te veel, te overdadig. Wanneer de Indiase regering van al dat marmer aanrechtbladen had laten maken om te verkopen aan Houtsma keukens hadden volgens mij een hoop mensen in India een week normaal kunnen eten.
Het begint al te schemeren als we terugrijden. In een dorpje waar we door het verkeer stilstaan geven we de dozen met broodjes die we van Anand voor de heenreis hebben gekregen aan een paar bedelende kinderen die er snel mee naar de berm rennen. Als kinderen die een cadeautje krijgen voor hun verjaardag openen ze nieuwsgierig de doos. Hoewel ik er de eerste dagen nog niet zo gevoelig voor was, begint al die armoede die ik om me heen zie me alweer behoorlijk aan te grijpen.
Tony leest in een boek over de Indiase dichterfilosoof Tagore die de mensen op aarde vergeleek met de cellen in een lichaam. Ieder mens is een cel die zelfstandig tot dingen in staat is, maar in dienst staat van een groter lichaam zonder het zelf te weten. Naarmate ik ouder wordt lijk ik steeds minder te kunnen met deze teksten. Als we in dienst staan van een groter geheel, kan dat grotere geheel er niet voor zorgen dat er minder armoede is in de wereld? Dat mensen hun leven niet hoeven te slijten onder een dekzeil aan een snelweg totdat ze daar overlijden aan een ziekte?
Ondanks alle ellende gaat ook hier het leven door. Het is al bijna donker als we in het volgende dorp langs een bruidsstoet rijden. Er speelt een fanfareorkest, prachtig opgetuigde paarden lopen naast een met bloemen versierde kar waarin het jonge bruidspaar zit gevolgd door een groep blije mensen. Het licht van de lampionnen duwt het duister even weg en laat wat menselijk geluk zien in een wereld waaraan God, als hij al bestaat, slechts weinig aandacht schenkt, met een oneindig klein deel van zijn of haar geest.
1 Mei
Yuri heeft de hele nacht op kakkerlakken gejaagd en niet zo goed geslapen. Om hem dat een volgende nacht te besparen slaapt hij vannacht bij Tony en mij in het kantoor van Anand.
Om ons wat bewegingsvrijheid te geven heeft Anand voor de hele dag een taxi voor ons gehuurd. We kunnen ons naar iedere plek laten rijden die we willen. De eerste rit valt het me op hoe rustig onze chauffeur is. Zijn wat norse uiterlijk met baard en tulband staan in schril contrast met zijn rijstijl. Hij toetert niet (wat zeer ongebruikelijk is) en rijdt niet harder dan 40km per uur. Als we later op de dag over een drukke rotonde rijden en iemand hem van rechts inhaalt waardoor hij niet bijtijds kan afslaan, wordt hij echter woedend. Hij stapt op de rem, rijdt tegen het drukke verkeer achteruit. Stapt uit en rent de auto die ons afsneed schreeuwend achterna.
‘s Avonds neemt Anand ons mee naar een golfclub waar we barbecueën. We zitten buiten op een soort dakterras en kijken uit over een gigantische golfbaan die zich vóór ons en rechts van ons uitstrekt zo ver het oog reikt. Het is enorm en toch midden in de stad. Af en toe horen we een pauw maar verder niets. Delhi lijkt ineens ver weg. Ik kan me niet herinneren eerder in een stad op een zo grote open plek te zijn geweest. Hoewel Anand ons hier geweldig verzorgt, zie ik er toch naar uit morgen naar een andere stad te gaan. Drie dagen niet spelen in een tour is te lang voor mij.
2 Mei
Hoewel het in Goa ruim 10 graden koeler is dan in Delhi slaat de vochtige lucht als een klamme deken om me heen wanneer we van het vliegveld naar buiten lopen. Meteen is duidelijk dat alles hier anders is. Een chauffeur van het hotel waar we zitten met snor beweegt zijn hoofd op typisch Indiase manier heen en weer, alsof zijn hoofd met elastiek op zijn lichaam zit en iemand er telkens tegenaan duwt.
In New Delhi viel het me op hoe formeel de meeste Indiërs er bij lopen. Altijd een lange broek en een overhemd. Hier lijkt iedereen een gekleurde bermuda en een T-shirt te dragen.
Gedurende de 1 uur durende auto rit van het vliegveld naar het hotel aan de kust trekt het landschap voorbij. Het is adembenemend mooi. Alles is groen, we rijden door een bos van palmbomen, over heuvels en bruggen waardoor we de jungle-achtige vegetatie van boven kunnen zien, langs kleine dorpjes die in het bos lijken te staan en dan weer vlak langs de kust waar het bos pas ophoudt als de zee begint. Hoewel de armoede niet zo duidelijk is als tijdens de autorit van New Delhi naar Acra, zie ik ook hier overal mensen wonen. In primitieve hutjes, met waslijnen tussen de palmbomen terwijl een vrouw boven een rokerig vuurtje water kookt. Kinderen spelen tussen het vuilnis achter de hutten. Armoede op het platteland lijkt minder erg dan in de stad. Een paar palmbomen en een strand laten het er al snel mooi uitzien en er zijn minder mensen.
Het hotel waar we zitten is nog mooier dan ik me kon voorstellen. Het is een soort ressort met overal apart gebouwde kamers, soms 2 of 4 aan elkaar, soms complete villa,s waar een heel gezin in kan slapen. Alles is ruim opgezet tussen de prachtige bomen en planten. Er is een zwembad met barkrukken onder water waar je op kunt zitten terwijl je half in het water je cocktails drinkt, een paar restaurants en een terras met uitzicht op het strand.
In een soort vergaderruimte geven we aan het begin van de avond onze workshop. 30 Indiërs zitten in een kring om ons heen en wachten nieuwsgierig af. We spelen een paar stukken en laten een aantal mensen meespelen. Een Indiase George Benson-kloon wil graag een eigen stuk spelen: Het welbekende Take 5 van Dave Brubeck, door hem gearrangeerd in vierkwartsmaat. Een donkere Indiase oudere drummer, hij blijkt Lester te heten, wil ook wel meedoen. Het is voor het eerst dat ik een drummer ontmoet die Lester heet. Mijn ouders wilden me eigenlijk Lester noemen, maar toen mijn vader drijfnat van de regen van het gemeentehuis terugkwam waar hij mij na mijn geboorte had aangegeven zei hij tegen mijn moeder: ‘Ik hoop dat je het niet erg vindt, maar ik heb er toch maar Joost van gemaakt’.
Zo spelen we nog wat verder. Het is erg gezellig. Er zijn Indiase snacks, drankjes en een grijze Indiase dame die muziekles geeft in Goa wil van alles weten over onze muziek, standards, studeren en lesgeven.
3 Mei
Een keer per week wordt er in de buurt van ons hotel een hippiemarkt gehouden.
Na een half uurtje rijden komen we op een braakliggend terrein, vlakbij de kust. Ik stap uit de auto en een Indiase vrouw in gekleurde rokken met ringen door haar neus en oren pakt me stevig bij mijn pols en trekt me mee naar haar kraampje, het eerste op de markt. ‘You have to see my shop sir’. Al snel staan er een paar andere vrouwen om me heen en allemaal volgen ze hetzelfde protocol. ‘What’s your name?’, ‘My name is Angela (niet zo Indiaas volgens mij), gevolgd door een stevige armgreep waarmee je naar hun kraam wordt getrokken.
Het is een prachtige markt. Kleurige sari’s en dekens wapperen aan een waslijn in de wind met daarachter een vlakte van diep rood zand. De ene kraam is nog bonter dan de andere. Geborduurde spreien en rokken, veel armbandjes en kettingen van kokosnoot, ringen, doeken en T-shirts met een afbeelding van Shiva. Ik heb de jaren 70 als klein kind meegemaakt en dus niet zo bewust, maar ik voel me er al helemaal thuis. Bij een kraam koop ik een turquoise hippieshirt en bij een andere een bijbehorend turquoise hangertje en een rugzak met geborduurde olifanten.
Ik doe lang over de 200 meter lange weg met kraampjes naar het strand maar voor het einde daarvan zie ik er uit als een hippie die hier al jaren woont. Een man volgt me en probeert mijn oren schoon te maken terwijl ik loop. Ik koop voor twee meisjes die me al vanaf het begin volgen en zeuren dat ik bij hun kraampje moet komen kijken een waterijsje.
Het pad wordt breder en we komen bij het strand. De markt wordt groter en overdekter. Tibetaanse verkopers hebben hun sieraden op de grond uitgestald. Een Indiase jongen speelt onder een rieten paraplu bij een bar aan het strand Bob Dylan-stukken. Achter hem is de zee. Het is volmaakt. Even wordt de rust verstoord door een stier die tussen de op de grond uitgestalde waar doorbanjert.
Ons concert later die avond is op een open plek in het groene ressort waar we zitten, omringt door palmbomen. Naast de rijen stoelen zijn er aan de zijkant ook kleine overdekte op poten staande hutjes neergezet waar Indiase families naar de muziek luisteren. Ondanks dat Tony zo ziek is geworden dat hij bijna niet meer op zijn benen kan staan en zittend op een barkruk moet spelen, geven we een heel goed concert. Na afloop praat ik met een zwaarlijvige Rus, of eigenlijk meer met zijn vrouw die een beetje Engels spreekt. Hij is drummer en een bekende producer en wil ons graag naar Rusland halen. Ooit regelde hij een tournee voor Boney M die onder andere in het koninkrijk Kalmukkië speelden tijdens een schaaktoernooi.
Beelden van een volgende tournee door vergeten koninkrijken en vlaktes in Rusland vermengen zich met riksja’s, vrouwen in felgekleurde sari’s, cocktails in een zwembad, mensen onder stukken dekzijl, koeien op de snelweg, koeien op de markt, koeien in een park, koeien op een vuilnisbelt, palmbossen, stranden, curries en byrani,s, de geur van braaksel op straat, nog meer koeien, een bruidsstoet met opgetuigde paarden in de schemer, een man zonder benen, mensen die in een tent op een vluchtheuvel in de stad wonen, mensen die in villa’s wonen met bewaking, mensen die van massief marmer een praalgraf hebben laten bouwen, mensen in riksja’s, mensen die yoga doen in het park, mensen die in hun mooiste kleren poseren voor dat praalgraf.
India wordt vaak beschreven als een land van uitersten. Hier vindt men het mooiste, het lelijkste, het slimste, het domste, het schoonste, het smerigste, het vreemdste, het gewoonste. Zoals Brad Meldau muziek ooit omschreef als het leven zelf, maar dan zonder alle banaliteiten daarvan, is India een uitvergroting van het leven met alles wat daarbij hoort.
Joost Lijbaart, april-mei 2006
Met dank aan:
Anand Singh Bawa
Nederlandse ambassade New Delhi