Drie dagen in Toscane
De zoektocht naar een bekken
Mijn eerste drumstel kreeg ik van mijn moeder toen ik 7 jaar was. De houten trommels van het Japanse merk Tama zonder ondervellen waren gekocht bij de Soundshop in Amsterdam waar ik grappig genoeg 30 jaar later een paar jaar naast gewoond heb. Er lijkt in de straat niet veel veranderd of het moet het buurtcentrum zijn dat nu dienst doet als moskee. De coffeeshops en het Oriental Fish Palace waar ik nog nooit een vis in of uit heb zien gaan lijken er al jaren te zitten.
In de 2 jaar dat ik hier woon houdt de Soundshop permanent uitverkoop. Om de paar maanden worden de stickers op de ramen met 20% korting vervangen door nieuwe stickers met 30 of 40% korting.
De twee mannen in de winkel (in mijn herinnering ‘oude mannen’) lijken in al die jaren niet veel ouder geworden en vergroeid met het interieur dat een beetje op een instrumentenmuseum lijkt waar al in geen 100 jaar meer iemand is geweest.
Mijn tweede drumstel kwam ook bij de Soundshop vandaan. Een verchroomde Slingerland met een 26 of 28 inch bassdrum en met 2 enorme floortoms die ik later, o wat stom, had ingeruild voor een enkele snaredrum.
Bij de aanschaf van die Slingerland - mijn oom die ‘artiest’ was en het Nederlandse levenslied verkondigde op campings en in bejaarde tehuizen noemde het drumstel vol ontzag een ‘broodmaker’ - leerde ik al snel dat de bekkens het belangrijkste onderdeel van een drumstel zijn. Ik kocht zelf bij dat drumstel dat ik evenals mijn eerste set van mijn moeder had gekregen, een Zildjian light ride. Een machinaal gemaakt bekken.
Later leerde ik dat handgehamerde bekkens een rijker en warmer geluid hebben dan machinaal gemaakte bekkens en zo ontstond de zoektocht naar het perfecte bekken.
Ik speelde een paar jaar op Istanbul bekkens maar dat mooie schemerige, ademende, regenachtige geluid dat ik kende van Tony Williams op de oude Miles Davis platen die ik zo veel draaide vond ik niet.
Ik besloot de zoektocht te staken en me meer op de muziek te concentreren en minder op de spullen.
Tijdens een tournee in Australië in 2000 met het Yuri Honing trio begon het weer. Ik speelde in Sydney op een Ludwig set uit de jaren ‘50, tjonge wat klonk dat goed. Warm, helder, precies het geluid dat ik altijd wilde maar niet uit mijn eigen set kreeg. Er begon zich een idee in mijn hoofd te vormen dat ik op zoek moest gaan naar oude instrumenten.
De Gretsch uit de jaren ‘80 waar ik nu op speel had ik snel gevonden maar die oude Zildjian bekkens waren nergens meer te krijgen. Nachtenlang surfte ik op Internet langs de vintage drummer site, Not So Modern Drummer, eBay, belde met mensen in Engeland en Amerika totdat een oude man uit Engeland me vertelde dat hij van een Deense handelaar 2 cymbals had gekocht die hij echt heel goed vond. Cymbals gemaakt door een Italiaan, Roberto Spizzichino. Ik geloofde hem aanvankelijk niet en bleef zoeken naar mijn oude K Zildjians. Zonder resultaat.
Voor een paar concerten in Ankara struinde ik samen met iemand van de organisatie alle muziekwinkels uit de stad af. Niets.
In Nederland reed ik naar de achterhoek waar een oude man woonde die ik tijdens een concert ontmoet had. Hij had bij een muziekwinkel (ik zal de naam niet noemen) voor veel geld een nieuwe Sonor set met bekkens uit de jaren vijftig/zestig gekocht. (Hij had er zelfs een bon van waar het precies zo op stond). Groot was mijn teleurstelling na een autorit van 2 uur toen ik de bekkens zag. Nieuwe K Zildjians uit de jaren tachtig.
Toen ik in 2002 mijn nieuwe tweede hands Fort Mondeo had gekocht (met airco) en ik wat geld had belde ik Søren, de jongen uit Denemarken die cymbals verkocht van Roberto Spizzichino.
Søren woonde in een enorm huis, met zwembad wat hij en zijn vriendin huurden. In een schuurtje stonden zijn drumspullen. Wat dizzy na een autorit van 750 km koos ik een paar cymbals uit. De relatie was echter stukgelopen en met haar vertrek had zijn vriendin ook het hele interieur meegenomen. Er was geen koffiekopje meer over. Ik sliep een paar uur in mijn slaapzak op een harde vloer om de volgende ochtend weer af te reizen naar Nederland.
Er gaan 2 jaar voorbij. Ik heb Roberto inmiddels een paar keer gesproken via de telefoon. Ik had hem uitgelegd wat ik wilde, een Tony Williams-achtig bekken wat zo klinkt als het cymbal waar hij eind jaren zestig op speelde. Het eerste gesprek duurde 45 minuten. Roberto vertelt me dat 90% van alle drummers die hem bellen hetzelfde willen als ik. Hij heeft bezoek gehad van John Riley die het originele Tony Williams bekken uit de jaren ‘60 geleend van Wallace Rooney (laatste trompettist in de groep van Tony Williams en de gelukkige eigenaar van dat bekken) had meegenomen. Loodzwaar en met een grote scheur. Roberto's idee is dat dat bekken al stuk was toen Williams er nog op speelde en al pratende blijkt hij nog meer ideeën te hebben over dat geluid. Ik word enthousiast. Hij heeft behalve Søren in Denemarken en een man in Amerika geen distributie dus als ik iets wil moet ik naar hem toekomen.
In de zomer van 2004 vlieg ik naar Pisa. Met de trein kom ik aan in Pescia waar Roberto me met de auto van het station haalt. Ik stap in en hij begint te praten en houdt daar de komende twee dagen niet mee op.
Hij heeft heldere lichte ogen en zijn kale hoofd en ongeschoren kin maken hem eerder jonger dan ouder. Hij vertelt me, als we naar zijn werkplaats rijden, dat hij nog nooit ziek is geweest (hij is 60).
De afgelopen weken gaat het echter niet zo goed. Hoofdpijn, rugpijn en veel dokters bezoeken.
Het hamerwerk is hem niet aan te zien. Hij is vrij tenger gebouwd en niet zo groot. Ik ben behoorlijk opgewonden en begin hem van alles te vragen. Roberto zegt dat hij erg goed is in het inkorten van lange verhalen. De ‘verkortte’ versies zijn echter zo lang dat ik voor de lange verhalen nog maar eens een week moet terugkomen.
In de jaren ‘70 experimenteerde hij als drummer met het maken van cymbals. In de Ufip fabriek mocht hij wat experimenteren en de machines gebruiken maar hij benadrukt dat hij nooit voor Ufip gewerkt heeft. Ideeën om binnen Ufip een eigen lijn op te zetten zijn mislukt.
Toen Peter Erskine op een festival in Italië speelde stapte Roberto op hem af met een zelfgemaakt cymbal, helemaal zwart uitgeslagen. Erskine probeerde het cymbal en was meteen verkocht net als Joey Baron, Elvin Jones en andere drummers die zijn cymbals probeerden. Op deze manier hoopte hij dat het nieuws zich in Amerika zou verspreiden. Dat lukte. Een handelaar in Pennsylvania gaf hem de opdracht 40 cymbals te maken. Zijn ogen glinsteren wanneer hij er tijdens het praten weer aan denkt. ‘Weet je, ik dacht aan al het geld dat ik met die cymbals zou verdienen maar vergat dat ik ze ook nog moest maken. Dat kost veel tijd’.
We rijden via een smal weggetje heuvelopwaarts naar zijn werkplaats. We zitten midden in Toscane. Het landschap is adembenemend. Langs de steile bergwanden groeien olijfbomen en af en toe zie ik tegen een andere heuvel een klein dorpje met een kasteel.
Het zou zo een schilderij van Bob Ross kunnen zijn. Ik hoor zijn rustige meditatieve stem, ‘There are no mistakes, only happy accidents’, wanneer hij een tweede steen naast een dennenboom schildert. ‘Let,s give the tree a little friend here’.
Bijna boven op de heuvel die we oprijden staat het koperfabriekje waar Roberto zijn werkplaats heeft.
Het is een slordig gemetselde loods met een golfplaten dak, bijeen gehouden door een buizenconstructie die boven de muren hangt.
Tussen de ruimte waar platen koper worden verwerkt tot potten en pannen en de buitenmuur is een soort brede gang die naar de toiletten en een kantoortje leidt. Links van die gang is tot aan de buitenmuur een open ruimte van 10 bij 8 meter, Roberto's werkplaats.
Ik ben verbijsterd. Is dit de plek waar de beroemde Roberto Spizzichino zijn cymbals maakt? Langs de wanden staan kasten met ‘raw disks’, de platen brons, ongeveer in de vorm van een cymbal, zoals hij ze uit Turkije, en vroeger uit China aangeleverd krijgt.
Ik zie een soort drukpersen en een werkbank waaraan Roberto de cymbals ‘scheert’. De grond ligt bezaaid met koperkrullen. Ik zie grote koperen en metalen ketels die Roberto nog wil bewerken tot drumstellen.
Door alle spullen die de wanden en ruimte daarvoor vullen is er in de werkplaats in het midden een kleine gang ontstaan. De enige plek waar je nog kunt lopen. Aan het einde van die gang staat een door Roberto zelfgemaakt metalen drumstel met twee cymbals en een hihat. Overal liggen en staan cymbals. Omdat de koperslagers in dezelfde ruimte een afkortzaag hebben staan die veelvuldig wordt gebruikt gaan we in het kantoortje zitten.
Het is een stoffig kamertje van 2 bij 3 meter met een tafel, een stoel, een telefoon, een prikklok voor de werknemers van het fabriekje en een kast met Roberto zijn eigen verzameling cymbals waaronder veel oude K, Avedis en Constantinople Zildjians.
Roberto begint te praten. Alle spullen in de koperfabriek mag hij voor niets gebruiken. Misschien komt het omdat ik net een boek over de pygmeeën in centraal Afrika heb gelezen maar ik zie ineens een treffende gelijkenis. Ook Roberto lijkt bijna niets zelf te bezitten en leeft voornamelijk in zijn hoofd.
Hij vertelt verder. Veel fabrikanten wilden in de loop der jaren dat hij zijn eigen lijn opzette binnen een groter netwerk en altijd liep het op niets uit. Meestal door geld of omdat fabrikanten het uiteindelijk toch niet wilden.
Na een aantal pogingen had hij er niet zo veel zin meer in. Wie cymbals wil kan hem bellen of langskomen. Dat is het.
Toen hij zijn brons nog uit China haalde was er een vriend met een goed idee. Ze zouden samen naar China gaan. Roberto zou een groep Chinese werknemers uitleggen hoe ze de cymbals moesten maken en zijn vriend zou de rest regelen. Zo gezegd zo gedaan.
Schaterlachend vertelt hij het me.
‘Zie je het voor je? Ik in een grote fabriekshal met een cymbal die de Chinezen voordoet hoe ze moeten hameren zonder een tolk in de buurt?’ Gek genoeg lukte het en zijn er in die tijd werkelijk door de Chinezen wat cymbals gemaakt maar door organisatorische problemen is alles weer gestopt.
Jaren later ontdekte Roberto dat er cymbals in de omloop waren uit die tijd waar hij helemaal geen weet van had. De Chinezen waren op eigen houtje verder gegaan.
Toevallig zag ik vlak voor mijn vertrek naar Italië zo’n cymbal op eBay, beschreven als een uiterst bijzonder en oud bekken van Spizzichino. Zo praten we verder. Roberto verteld zijn droom. Ooit zal hij gebeld worden door een bekende bekkenfabrikant. Ze geven hem een huis met een zwembad, een riant maandsalaris en een eigen werkplaats. Roberto lijkt me geen type om voor een baas te werken en naar zijn eigen zeggen zal het er ook wel nooit van komen.
Om half 6 gaat de sirene. De dag zit er op voor de werknemers en we kunnen lawaai gaan maken. De Amerikaan uit Pennsylvania heeft weer een order geplaatst. Omdat Roberto het meeste voor hem klaar heeft maar nog niets heeft opgestuurd zijn er veel cymbals waar ik uit kan kiezen. Daarnaast heeft hij er ook nog twee speciaal voor mij gemaakt naar een oude video van het Miles Davis Quintet met Tony Williams. Ik begin te spelen maar al gauw slaat de vermoeidheid toe en Roberto brengt me naar een hotel.
De volgende dag is het rustig in de werkplaats en kan ik uitgebreid cymbals proberen. Roberto zit de hele tijd in het kantoortje te bellen. Af en toe loopt er een werknemer met stangen koper langs. Ik kies twee cymbals uit. Een was eigenlijk voor de Amerikaan bestemd en Roberto zal die voor hem opnieuw moeten maken.
Op weg naar het hotel vist hij een cassette bandje van de achterbank van zijn auto die bezaaid is met cassettes en laat me zijn eigen spel horen. Degelijk big band werk. Bij het hotel aangekomen parkeert hij zijn auto schuin op de weg recht voor het terras en laat muziek horen die hij voor een documentaire heeft gemaakt. Hij speelt alle instrumenten zelf (trombone, trompet, drums en een meerstemmig koor). Het volume staat vrij hard en verbaasde hotel gasten komen om de auto heen staan.
Op het terras van het hotel dat recht tegen de steile bergwand aangeplakt zit en met een adembenemend uitzicht over het dal ver beneden ons praten we verder. Over zijn leven, reïncarnatie, God en zijn lastigste klanten.
Drummers die niet weten wat ze willen en dat ook nog eens niet onder woorden kunnen brengen en over een drummer uit de buurt die telkens nieuwe cymbals mee naar huis wil nemen omdat ze daar anders klinken. Telkens twijfelt hij weer en komt weer andere halen. Ik vertel hem dat ik een goed cymbal vergelijk met een vrouw. Van te voren kun je haar niet bedenken of omschrijven maar zodra je haar ontmoet weet je het zeker. Dan herken je haar.
Op mijn vraag wie zijn werk gaat voortzetten als hij er niet meer is lacht hij. Misschien zijn zoon, hoewel die daar 15 jaar oud en heavy metal drummer nu geen zin in heeft. Misschien iemand anders, misschien niemand. ‘Dan zullen de Spizzichino cymbals na een tijdje verworden zijn tot een legende die heel even echt heeft bestaan’, peinst hij en tuurt in de verte.
Joost Lijbaart
Mei 2004