Orient Express tournee Egypte 2003
‘Ik dacht dat u Hans Dulfer was’, zegt een bejaarde Indonesische vrouw die voor het podium een ingetogen Indianendans opvoert. Drie kwartier spelen we voor haar, een leeg grasveld en drie andere mensen die niet begrijpend naar het podium staren ergens in een achterstandswijk in Den Haag op een festival voor allochtone bewoners van deze buurt. Bassem en Latif praten tijdens onze set over van alles en nog wat in het Arabisch. Op een gegeven moment telefoneert Bassem zelfs tijdens het spelen terwijl zijn andere hand blijft doortokkelen op de snaren van zijn djoze. Bassem en Latif zijn hoogst verbaasd wanneer we na drie kwartier stoppen. Zij waren in de veronderstelling dat we nog steeds in de soundcheck zaten.
Voor ons optreden staren een paar mensen schaapachtig naar een stellage waarin een man en vrouw gehesen in strakke rode pakken en Romeinse helmen op hun capriolen uitvoeren. Er staan marktkramen met informatie over hoe buurtbewoners kunnen mee beslissen over de toekomst van hun wijk. Iemand uit de gemeenteraad houdt een toespraak die door de regen en wind onhoorbaar is. Het grasveld is leeg en guur en ik verheug me nu al op de tournee door Egypte die overmorgen zal beginnen en waar dit optreden een opwarmertje voor had moeten zijn.
9 September, Caïro
In de middag landen we in Caïro. Tijdens het taxiën naar de centrale hal toe passeren we een door mos begroeid vliegtuig van Sudan Airlines dat zo te zien al een tijd aan de grond staat. Hoewel we het vliegtuig nog niet uit zijn, kan ik mijn onbedwingbare behoefte om altijd verder te willen reizen dan het uiteindelijke reisdoel niet bedwingen en fantaseer al over een volgende tournee door Sudan met als eindbestemming Khartoem.
De visumaanvraag van onze Iraakse collegamusici Bassem en Latif is om onduidelijke redenen geweigerd. Toch zijn ze mede op mijn aandringen in het vliegtuig gestapt. Binnen de organisatie van de Cairo Opera House waarvoor wij de eerste twee concerten van deze tournee zullen doen, werkt, zo vertelde Neil mij, een hoge militair die ervoor zou zorgen dat onze Iraakse vrienden in Caïro geen problemen zouden krijgen omdat ze geen visum hadden. Alles zou ter plekke worden geregeld. Op het vliegveld in Caïro lijkt het goed te gaan. Er is een man van de Cairo Opera House en Latif kent hem. Ze begroeten elkaar hartelijk en de man neemt ons rechtstreeks mee naar de douanebeambte met de kortste rij. Yuri, Tony en ik zijn er snel door maar Bassem en Latif moeten lang wachten.
Wij wachten aan de andere kant van de lijn op onze bagage. Tony’s koffer en ook de elektrische contrabas die hij voor noodgevallen heeft meegenomen zijn niet gearriveerd. Misschien morgen of overmorgen. ‘Inshala’, horen we, letterlijk vertaald ‘als God het wil’. Deze kreet wordt in Egypte achter alles gezet wat misschien wel of niet gaat gebeuren. Het is niet in onze handen.
Tijdens de rit van het vliegveld naar het hotel rijden we door de stad over een brede autoweg zonder rijstroken. Wanneer de weg omhoog gaat, rijden we letterlijk tussen twee woonblokken door en kijk ik recht naar binnen in kleine kamers. Sommige zijn leeg en kil, andere met schemerige lampen en donkerrode kleden aan de muren. Een man zit aan een tafel in een leeg kamertje met lichtblauwe wanden, door een TL verlicht. Terwijl we tussen deze armoedige kleine hokken doorrijden en ik mijn eerste beeld van Caïro probeer te vormen, denk ik aan Paul Theroux die vele Afrikaanse steden, waaronder ook Caïro, volstrekt ongeschikt voor menselijke bewoning noemde. We komen uiteindelijk aan bij het Um Kalthoum Hotel, waar we alle nachten dat we in Caïro zijn zullen slapen. Voor de ingang zit een vriendelijke militair met een machinegeweer.
Alle hotels, zo merk ik later, hebben een poortje waar je onderdoor moet lopen zoals op het vliegveld. Of ik nu wel of niet onder het poortje doorloop, altijd gaat het alarm af en lachen de twee militairen die bij het poortje zitten vriendelijk naar me. Ik lach vriendelijk terug.
Um Kalthoum, een van de meest legendarische zangeressen van het Midden-Oosten woonde jaren op precies de plek waar wij nu slapen. Toen zij in 1970 overleed, werd haar villa afgebroken om plaats te maken voor dit hotel. Uit alle speakers in alle gangen klinkt haar gezang, 24 uur per dag. Ik doe de deur van mijn kamer open en sta in een gang van 10 meter. Als ik daardoor ben, kom ik in de slaapkamer. De badkamer is groter dan mijn oude appartement. Tijdens het douchen sta ik in mum van tijd tot mijn kuiten in bruin water. Zo vies was ik toch niet. Hoewel ik toch al niet van plan was om het leidingwater hier te drinken, neem ik me dat nog maar een extra keer voor.
Alles is groot in dit hotel maar niet overdreven chique. Het lijkt meer op een luxe van 30 jaar geleden. Hoewel niet zo extreem doet het me toch een beetje denken aan een hotel waar ik ooit was in Datong, 400 kilometer ten westen van Peking in China. Het enige hotel in de stad waar buitenlanders mochten overnachten. Dik rood tapijt op alle vloeren, kamers met scheuren in de muren en het plafond en voor werkelijk alles een geüniformeerde hotelmedewerker. Een om je sleutel op te halen, een om je kamer open te doen, een om hem weer dicht te doen, een om de lift te bedienen en ga zo maar door. Het leek alsof ze al jaren aan het wachten waren op iets. Misschien ons, de enige bezoekers die dit hotel in jaren aandeden, misschien op De Verlosser of iemand die uiteindelijk zou besluiten dat dit hotel nutteloos was en hen kon bevrijden van dit lange wachten.
Het lijkt een beetje alsof de architecten bij de bouw van dit hotel niet precies wisten wat ze met alle ruimte aanmoesten. Mijn kamer heeft bijna geen ramen, op een klein raampje dat op een dode muur uitkijkt na, en loopt aan een kant uit in een lange punt. Een ruimte waar je niets aan hebt. Ook de andere kamers, zo merk ik later hebben dit soort loze ruimtes. Iedere kamer draagt de titel van een stuk dat door Um Kalthoum bekend is gemaakt. Nogal giechelig vertelt Rima me dat mijn kamer ‘Iedere dag, ieder nacht’ heet. De tijden dat geliefden elkaar volgens een bekend lied van Um Kalthoum horen te beminnen. De kamer van Neil heet slechts ‘Iedere nacht’, lacht ze schamper.
10 September
De volgende ochtend bezoeken we de piramides en staat er een repetitie op het programma. Om half 11 worden we opgehaald door een busje. Mohammed, een andere medewerker van het Opera House dan diegene die we op het vliegveld hebben ontmoet, en naar al snel blijkt, een man van de klok, vergezelt ons.
Eenmaal op weg word ik me al iets meer bewust van het straatbeeld van deze stad. Het verkeer is een chaos. Misschien omdat geen enkele automobilist zich iets aantrekt van verkeerslichten zie je overal mannen in witte pakken die op drukke kruispunten een poging doen het verkeer te regelen. Sommigen hebben de moed al opgegeven. Zo staat een man wat ongeïnteresseerd met zijn hand te zwaaien bij een drukke rotonde. De auto’s razen luid toeterend voorbij en lijken zich niet bewust van zijn aanwezigheid. Dan, terwijl we voor mijn gevoel nog midden in de stad zitten doemen de toppen van de piramides op, achter een paar huizen. Wanneer we uitgestapt zijn, dolen we verdwaasd rond tussen de oeroude bouwwerken. Ik had niet gedacht dat alles zo groot was, en ondanks de vele verkopers van hoofddoeken, boekenleggers, papyrus en ansichtkaarten, zo stil. De enige kleur is geelgrijs. Ik heb het gevoel dat ik hier een hele dag zou moeten rondlopen om alles op me in te laten werken, maar Mohammed, onze begeleider, wordt ongeduldig. Na wat voor mijn gevoel een half uur is, staat hij druk te zwaaien bij de bus. We moeten door. We rijden verder de woestijn in, naar een plateau van waar we een prachtig uitzicht op de piramides hebben. Er worden foto’s gemaakt en ook hier loopt Mohammed na 5 minuten al druk te wenken dat we verder moeten. We rijden terug naar de piramides en stoppen bij de sfinx.
Egypte is een land dat al duizenden jaren toeristen aantrekt en dat wordt er niet minder op. Overal zijn de Egyptenaren zich bewust van toeristen, alsof ze een vast onderdeel van de bevolking vormen die je ongestoord kunt lastigvallen voor een kamelenritje, om papyrus te verkopen of gewoon om bakshish (geld) te vragen. Niemand begint zonder reden met je te praten. Met tientallen andere toeristen, begeleid door druk sprekende gidsen in 4 talen, wurmen we ons door nauwe gangetjes om bij de sfinx te komen. Ook hier is alles erg overweldigend en ook hier moeten we weer veel te snel weg naar mijn smaak.
Later op de dag zijn we in de Cairo Opera House om te repeteren en de contrabas en het drumstel te inspecteren die we voor de komende twee concerten zullen gebruiken. De eerste twee bassen die Tony zijn aangeboden heeft hij al afgekeurd. Trots komt de medewerker van het Opera House met een Duitse bas binnen. Dat moet hem zijn. Na wat rukken en trekken aan de kam en de snaren lijken we een contrabas te hebben gevonden voor deze tour.
’s Avonds gaan we de stad in. Bassem en Latif, die hier al eerder zijn geweest, nemen ons mee naar de bazaar, die rond een van de belangrijkste moskeeën van Caïro is gebouwd. Hoewel het al
middernacht is geweest, is alles hier nog open. Na wat te hebben rondgelopen in de nauwe gangetjes langs kraampjes met zilver, papyrus, schoenen, kruiden, vlees, parfum en buikdansdoeken, drinken we mangosap op een terras aan het plein voor de moskee. Als je de hier en daar aanwezige Westerse kleding wegdenkt, zou het hier net zo goed 2000 jaar geleden kunnen zijn. Alle blinden, melaatsen, kreupelen en daklozen van Caïro lijken zich hier te hebben verzameld en overnachten op de straten rond de moskee. Vrouwen met baby’s op hun arm en jonge kinderen struinen de terrassen af, hopend op baksish (aalmoezen). De terrassen, die naast elkaar aan het plein liggen, worden verder naar voren uitgebouwd. Het is inmiddels 2 uur ’s nachts en het wordt steeds drukker. Er loopt een menigte klappende vrouwen langs de terrassen. Naast de moeders met hun baby’s struinen nu ook verkopers van horloges, sieraden, stokken en allerhande prullaria de tafeltjes af. Aangezien ik langs een nauw gangpad zit waar de verkopers zich doorheen wurmen, ben ik degene die het meest wordt aangesproken. Een jongen valt duidelijk op. Hij draagt een opgezette woestijnkat boven zijn hoofd, maar niemand lijkt geïnteresseerd. Een meisje van 8 jaar kust me op mijn wang in de hoop dat ik haar iets geef. Ik kan er niet goed tegen. De mensen op de terrassen hebben plezier, maar deze armoede is me echt wat te veel. Later als ik in mijn airconditioned kamer in het Um Kalthoum hotel lig, duurt het lang voordat ik in slaap val. Waar slapen al die mannen, vrouwen en kinderen die midden in de nacht langs de terrassen liepen, bedelend om baksish? Wat gaan ze morgen doen? Wat voor kansen hebben al die kinderen op liefde, onderwijs, gezondheid, kortom een bestaan?
11 September
Vandaag reizen we naar Alexandrië voor ons eerste concert. Op weg moeten we nog even langs het vliegveld om Tony’s elektrische bas en bagage op te halen die eindelijk zijn gearriveerd. Omdat alle bagage bij het inchecken in Nederland op naam van Latif is gezet, moet hij achter de douane om de spullen op te halen. Hiervoor moet een vergunning worden aangevraagd wat lang duurt. Yuri ontdekt tijdens een toiletbezoek de properheid van de Egyptenaren die zonder enige schroom diverse lichaamsdelen reinigen aan de wastafel tussen de urinoirs.
Uiteindelijk kunnen we verder. De airconditioning van de bus is kapot gegaan en dus rijden we met open ramen waar een gloeiend hete wind langs de vieze wapperende gordijnen tegen mijn gezicht blaast. Het is een mooie rit. Geleidelijk wordt de bebouwing minder en rijden we door de grauwgele woestijn. We passeren vele dadelbomen. De gele en rode trossen vruchten hangen als gigantische testikels bij de kruin van de bomen die een beetje op palmen met lichtgroene bladeren lijken. Het eerste wat me opvalt wanneer we Alexandrië binnenrijden, is de frisse landinwaartse zeewind die het hier een stuk schoner en koeler doet aanvoelen dan in Caïro.
Mijn associaties met Alexandrië komen uit de literatuur of eigenlijk alleen uit het Alexandrië Kwartet van Lawrence Durrell. Deze plaats leek in de jaren 20 van de vorige eeuw zeer populair bij schrijvers die aangetrokken tot het warme klimaat en de goedkope leef- en woonomstandigheden ontdekten dat ze hier net zo goed konden werken als thuis. Ik vraag me af of er nog iets te voelen is van de sfeer zoals in die boeken beschreven is. Een vrijplaats voor kunstenaars binnen een andere cultuur. Vooralsnog merk ik daar weinig van. Alexandrië is een langgerekte plaats die hoofdzakelijk langs de kust is gebouwd. Langs die kust loopt een vierbaans snelweg waar iedereen als een idioot over heen en weer scheurt. Oversteken is levensgevaarlijk en praktisch onmogelijk. Die snelweg blijkt de belangrijkste weg van Alexandrië te zijn. Wanneer je twee straten van de zee af, de stad inloopt wordt alles erg smal.
Later in het theater waar we zullen spelen ontmoeten we Mohammed weer, die niet begrijpt waarom we verbaasd zijn wanneer er niets te drinken is. Hij vertelt ons dat ieder orkest dat hier optreedt alleen mineraalwater krijgt. Dat blijkt zelfs nu te veel moeite. Hij laat twee gevulde plastic flessen met kraanwater komen die we maar laten staan. Ik begin een beetje te balen van Mohammed. Deze tournee is 100% gesponsord door de Europese unie. De Egyptische podia betalen zelf niets, behalve de hotels en het lokale transport. Hij geeft me constant het gevoel dat we niet moeten zeuren en we hier voor hem zijn.
Ruim een half uur voordat we moeten beginnen zit de zaal al behoorlijk vol . Naast Egyptenaren zitten er ook veel Europeanen in de zaal. Misschien toch nog een erfenis van het Alexandrië van 80 jaar geleden? Alle instrumenten behalve de basversterker zijn uit Caïro meegekomen. We beginnen en volgens mij spelen we best goed. Tijdens de tweede set raak ik wat afgeleid door een grote, zwarte kakkerlak die op het podium rondscharrelt. Hij komt gevaarlijk dicht mijn kant op en blijft onder mijn bassdrumpedaal zitten. Angstvallig houd ik een tijdje mijn voet omhoog terwijl ik door probeer te spelen in een Arabische versie van het stuk Isobel, oorspronkelijk van de IJslandse zangeres Bjork, waar een stevige kwartenbeat van de bassdrum meestal op zijn plaats is.
Na het concert willen we graag eten. Mohammed weet een typische, leuke en goedkope plek. Ik heb zin in bier, maar dat blijkt tijdens de lange rit over de kustweg naar het oosten van Alexandrië daar niet te zijn. We komen in een snackbar waar je pizza’s en cola kunt bestellen. Heel typisch Egyptisch. Na het eten rijden we dezelfde lange weg weer terug naar de andere kant van de stad die minder moslimgeoriënteerd is, en waar zich een café bevindt dat nog steeds gerund wordt door de 91 jarige weduwe van een bekende Franse dichter die hier 80 jaar geleden zijn vaste stek had. Daar hebben ze bier.
We komen er om 1 uur 's nachts aan en het is dicht. We lopen wat rond in de straatjes, vragen aan mensen waar we bier kunnen drinken. Ik voel me bijna een verslaafde die zoveel moeite moet doen voor iets wat in Nederland op iedere hoek van de straat verkrijgbaar is. Een voorbijganger heeft een idee en stuurt ons een andere kant op. We komen in een discotheek met harde muziek, compleet met animeerdames waar je verplicht 10 euro per persoon moet besteden wat voor Egyptische normen belachelijk veel is. Dat is het nu ook weer niet waard, en juist als we de moed al bijna hebben opgegeven komen we langs een café met notabene uitzicht op zee waar men bier schenkt. We mogen het weliswaar niet op het terras opdrinken, maar toch. Trots laat de cafébaas ons een mandje met verschillende flesjes bier zien en somt de alcoholpercentages van de diverse merken op. Ik ben nog nooit in een land geweest waar je jezelf door zo weinig te drinken zo snel een alcoholist gaat voelen.
12 September
Omdat Neil, Bassem en Latif vroeg met de bus terug naar Caïro wilden, gaan Yuri, Tony, Rima en ik later op de dag met de trein. Het plan om wat van Alexandrië te zien lukt niet helemaal. We blijven steken bij goedkope horlogewinkels en belanden uiteindelijk op het strand waar we mangosap en limoensap drinken. Ik ga met Tony een stukje wandelen. De schaarse stukken strand langs de lange kustweg, die verder bijna alleen met rotsen bezaaid is, worden optimaal benut door uitbaters die hier tafels en stoelen hebben neergezet. Daartussen rennen kinderen heen en weer op de smalle strook zand het water in tussen gesluierde vrouwen die, met al hun kleren aan, ook een bad nemen. Bij het punt waar de kustweg ophoudt, steken we een pier over waar mannen tussen de hoge golfen proberen te vissen. Om 5 uur zijn we terug op het station. Op aanraden van Neil reizen we eerste klas. Ik voel een kinderlijk soort opwinding wat meestal ontstaat wanneer je iets gaat doen wat je nog niet eerder hebt gedaan: met de trein door Egypte reizen. We delen onze royale 6 persoons coupé met een Egyptische militair en een oudere man. De telefoon van de militair gaat af. Hij heeft het Amerikaanse volkslied als ringtone ingeprogrammeerd.
Onze aankomst in Caïro voelt na de relatieve rust van Alexandrië uiterst hectisch. In een taxi op weg naar het Um Kalthoum Hotel storten we ons in de verkeerschaos. We rijden in file door nauwe straatjes langs stalletjes met mango’s en bananen. Onze chauffeur steekt luid rochelend een sigaret op wanneer we voor een drukke kruising wachten waar toeterende auto’s en paard en wagens voorbijkomen. Hij blijft doodkalm in dit verkeerscircus.
Hoewel dit al de vierde dag is dat we hier zijn hebben we pas één concert gedaan. Ik heb veel zin om vanavond te spelen en we besluiten na het avondeten de Caïro Jazzclub te bellen. Latif fungeert als tolk en vraagt of we mogen komen spelen. De eigenaar vindt het prima en een uur later staan Tony, Bassem, Latif en ik opgesteld. De club heeft meer weg van een discotheek dan van een jazzclub. Harde muziek, donker, kaal, een paar mensen, voornamelijk buitenlanders aan de bar. Yuri en Rima hebben geen zin en dus jammen we met z’n vieren een Bitches Brew-achtige set. Het is erg leuk. Tony speelt op zijn elektrische contrabas, Bassem laat zijn djoze oversturen en Latif improviseert op zijn darbuka drukke patronen over de funkgrooves die Tony en ik spelen. Er ontstaan bij mij al ideeën voor een remix Orient Express-cd. De eigenaar is erg enthousiast en vraagt of we morgen weer komen, dan met de hele groep. Helaas gaat dat niet, maar we besluiten te kijken of we hier kunnen spelen als we weer in Egypte zijn.
13 September
Misschien komt het omdat ik twee jaar niet in het Midden-Oosten ben geweest, maar het lijkt alsof nergens de taxichauffeurs zo onbeschoft zijn als in Caïro. Iedereen rijdt voor zichzelf. Alleen als voetgangers of andere automobilisten echt niet aan de kant gaan, stoppen ze. De enige keer dat ik bij een taxichauffeur iets van sociaal gedrag bespeur, is nota bene tegen ons. Als we op weg naar het Caïro Museum bij een drukke straat willen oversteken, vouwt Tony zijn handpalmen tegen elkaar en buigt vriendelijk voor een aanrijdende automobilist. Deze stopt, vouwt ook zijn handpalmen tegen elkaar lacht vriendelijk en laat ons voorgaan.
Het museum is geweldig. Doordat alles gewoon lukraak lijkt te zijn neergezet in kale slecht verlichtte ruimtes met vergeelde wanden, getypte briefjes met uitleg en zwart-witfoto’s van afgravingen van meer dan een eeuw geleden, voelt het meer als een grote opslagplaats dan een museum. Geïmponeerd loop ik langs enorme beelden van 4000 jaar oud. Sommige lijken door de grote handen en voeten zelfs modern. Het lijkt alsof er in 100 jaar niets veranderd is in dit museum en deze plaats bijna een museum van het museum geworden is. Zelfs de winkel waar zwart-witfoto’s uit de negentiende eeuw en vergeelde ansichtkaarten worden aangeboden beantwoordt aan dit beeld.
Toetachamon is deze keer niet op tournee zodat we ons kunnen vergapen aan de enorme, precies in elkaar passende kisten, de massief gouden dodenmaskers en alle kunstvoorwerpen die in de schatkamer van zijn graftombe hebben gelegen. Het idee is onvoorstelbaar dat hij slechts een kleine niet zo heel belangrijke koning is geweest en dat praktisch alle tot nog toe bekende graven van veel grotere koningen zijn leeg geroofd.
Ruim op tijd zijn we later die dag bij het Cairo Opera House waar de ruim 10 medewerkers naar goed Egyptisch gebruik pas beginnen met het opstellen van microfoons en instrumenten als wij aankomen, wat het moment van de soundcheck had moeten zijn. We spelen buiten, op een mooie binnenplaats. Er zijn stoelen opgesteld voor ongeveer 200 mensen. Het drumstel moet van een andere plaats uit het gebouw komen, een paar lange gangen en drie trappen verder.
Als ik Mohammed vraag of iemand van de medewerkers, waarvan de meesten op de trappen rondom het podium niets aan het doen zijn, me kan helpen antwoord hij snel, alsof hij eigenlijk geen tijd heeft ‘ja’ en gaat vervolgens door met het bellen van allerlei mensen. Omdat niemand aanstalten maakt, haal ik alles zelf maar. Er is voldoende tijd voor een soundcheck en afgezien van de wind lijkt het geluid prima. Niets kan een goed optreden nog in de weg staan. 5 minuten voor aanvang zijn er echter nog geen bezoekers. Op de tijd dat we geacht worden te beginnen zeuren een paar mensen dat we nu moeten beginnen en dat de mensen die er nog niet zijn wel zullen komen als ze onze muziek horen. We besluiten om nog maar even te wachten. 10 minuten na de aanvangstijd wordt ons dringend verzocht om nu toch te beginnen. Er zijn ongeveer 30 mensen, waaronder de Nederlandse ambassadeur en een paar andere afgevaardigden. Mohammed is nergens meer te bekennen.
Wat het belangrijkste concert van de tournee had moeten worden, verzandt in een deceptie. Onze klanken verwaaien terwijl de wind de microfoons doet brommen. Vooraan zitten drie Egyptische jongens. Het blijken muzikanten te zijn en vrienden van Latif en Bassem. De middelste jongen is blind en houdt een ud angstvallig als een baby tegen zijn borst geklemd. Ze reageren erg enthousiast op onze muziek. Ik besluit dat we dit concert maar voor hen spelen.
Na afloop, wanneer alle instrumenten zijn ingepakt, ontstaat er een discussie tussen Latif en het personeel van de Opera House. Het blijkt dat wij hen bakshish moeten geven voor het werk dat zij die avond hebben gedaan. Hoewel het geven van bakshish hier heel normaal is, word ik even niet goed. Deze hele tournee is betaald met ambassade- en EU-geld, wat uiteraard goed besteed is. De podia hoeven ons niets te betalen behalve het hotel. Alle drankjes die we voor en tijdens het concert hebben geconsumeerd moesten worden afgerekend en nu wordt ons gevraagd of we het geluidspersoneel willen betalen, die hier gewoon door de Opera House al voor wordt betaald. Dit zal zeker niet veel zijn, maar het blijft een raar idee: ergens spelen, je eigen geld meenemen en alles zelf betalen inclusief een fooi voor de technici.
Terwijl ik betaal, denk ik aan een eerdere tournee van ons in het Midden-Oosten. In Jordanië ontmoetten we in 1998 voor het eerst Bassem, die samen met 4 andere gevluchte Irakezen een appartement bewoonde in Amman wat zelfs voor twee personen al aan de kleine kant was. Om in Amman te kunnen blijven moesten ze 1 dollar per dag per persoon betalen aan de autoriteiten, wat voor deze musici een vrijwel onmogelijk op te hoesten bedrag was. Bassem en zijn vrienden onthaalden ons in hun huis als koningen en stonden erop dat we de lunch met ze zouden gebruiken. Er was een fles whisky (Johnny Walker red label weliswaar) gekocht, terwijl ik me alleen maar afvroeg wat dat allemaal gekost had en hoeveel dagen ze daarvoor langer in Jordanië hadden kunnen blijven.
14 September
Oorspronkelijk zouden we vandaag al naar Minia reizen, maar omdat dit concert geannuleerd is blijven we nog een dag in Caïro. Ik bezoek met Yuri en Rima the American Bookshop die aan de Amerikaanse universiteit is vast gebouwd. Een zwaar beveiligd geheel. Militairen controleren ons paspoort en Rima moet het hare achterlaten. Net als in Beiroet zijn ook hier de McDonald’s, Dunkin Donuts, Starbucks en Kentucky Fried Chicken vlak om de ingang van de universiteit heen gebouwd. Toch vreemd dat Amerikanen in een ander land meteen hun eigen eetcultuur willen meenemen. In China in een wijk waar veel Amerikaanse soldaten wonen viel me dat ook al op. Alsof je je niet thuis kunt voelen in een land door gewoon te eten wat er daar voor handen is, en je alles zelf wilt meenemen en zeg nou zelf: zo inspirerend is de Amerikaanse eetcultuur niet. Wij reizen toch ook niet met haring en bitterballen de wereld over? We lopen weer terug door een drukke straat. Een vrouw zit met drie kinderen op een stuk karton dat tussen twee geparkeerde auto’s ligt. Twee van die kinderen, ik schat ze anderhalf en een paar maanden slapen naast haar op dat stuk karton. Hun gezichten zijn zwart van het vuil. Zelfs na een paar dagen Egypte kan ik er maar niet aan wennen. Armoede. Neil legt me uit dat het grootste probleem van Egypte is dat er veel mensen op een relatief klein gebied (de Nijl delta) moeten wonen waarvan de meesten dan ook nog naar de stad trekken met de hoop op een beter bestaan. Hoe je in een stad als Caïro met niets een bestaan kunt opbouwen is me niet echt duidelijk. In de middag bezoeken we de ambassade voor een evaluatie gesprek. Een van de medewerkers, de nieuwe eerste secretaris, verontschuldigt zich dat hij geen pak aan heeft. Hij doet aardig, maar is dat volgens mij niet. Wanneer we het punt bereiken waarbij het over de door mij in te dienen eindbegroting gaat, probeert hij zijn nieuw verworven autoriteit te laten gelden. Met zijn kale hoofd kijkt hij mij doordringend aan als wil hij mij overtuigen van het feit dat deze reis geen door de ambassade betaalde vakantie betreft. Alsof ik dat niet weet. Ik voel me een beetje betutteld, alsof het de eerste keer is dat we ergens spelen. Zo praten we nog een tijdje verder over de mogelijkheden en concerten die gaan komen deze tour. Af en toe tijdens een gesprek met Annemarie, een andere medewerker van de ambassade waarmee ik voor de tour veel contact heb gehad, kucht de eerste secretaris, roept ‘goed’, of ‘nou’ en klikt daarbij hard met zijn leren zool op de stenen vloer.
Een duidelijk teken dat onze tijd erop zit. We schudden handen en hopen hen te zien bij ons tweede optreden in Caïro over twee dagen in de After Eight Club. Aan het gezicht van de secretaris kan ik zien dat hij er niet zal zijn.
Na het eten gaan we naar een concert. We bezoeken een muziekschool met prachtige beschilderde houten plafonds. Op een beschutte binnenplaats voor de school tussen de huizen luisteren we op houten bankjes met een geweldig uitzicht op het prachtige houtsnijwerk op de gevel boven ons naar het optreden van een jonge, duidelijk zenuwachtige, Ud-speler. Zijn nogal schoolse en duidelijk ingestudeerde licks zijn niet erg overtuigend, maar ja, we zijn door Rima, Bassem en Latif ook wel erg kritisch geworden.
Hierna zoeken wij de plek waar volgens Neil een Sufi feest gehouden wordt. De steegjes waar we komen worden steeds donkerder en smaller totdat we bij een huis komen versierd met gekleurde gloeilampen. Hier moet het zijn alhoewel ik me had voorgesteld dat een Sufi feest op een groot plein wordt gehouden met veel mensen en muziek en niet in een huis in een achterafstraatje van Caïro. Neil belt aan. We blijken bij een bruiloft van particulieren te zijn aangekomen.
Later gaan we voor de tweede keer naar de bazaar. In een winkeltje net buiten de bazaar koop ik twee mooie buikdansdoeken. In tegenstelling tot de winkels in de bazaar lijkt dit meer een uitdragerij. Er staan oude fototoestellen. Afrikaanse maskers, een vulkanisch stuk gesteente maar ook papyrus en muziekinstrumenten. In een Afrikaanse stoel die nog net tussen de opgestapelde spullen past drinken Tony en ik muntthee terwijl de eigenaar de doeken haalt. Met het vallen van de avond verzamelen geleidelijk de eerste bedelaars, schoenpoetsers en zwervers zich weer rond de moskee. Na een paar uur is het heel druk.
Misschien kom het omdat ik die middag na het zien van de vrouw op het stuk karton even huilend in het hotel heb gezeten, of doordat het de tweede keer is dat ik hier ben, maar ik kan beter omgaan met mijn gevoel over de bedelaars. Ik praat met een mooie vrouw die een baby op haar arm draagt en die ik de eerste avond dat we hier waren ook gezien had. Ze spreekt een beetje Engels. Hetzelfde verhaal wat ik die avond nog een paar keer hoor. Geen man, vier kinderen, geen geld. Of het nu waar is of niet, ik laat me vertederen door haar schattige baby die in haar handjes klapt en geef haar bakshish en later die avond nog een keer. Er komt een meisje van 8 bij onze tafel die ook iets wil. Ze pakt lacherig mijn pen en zegt die nodig te hebben voor school. Dat lijkt me een prima excuus. Een ander meisje roept dat ze honger heeft. Tony geeft haar een koekje. Een mooie Egyptische man komt bij ons zitten. Hij blijkt degene te zijn waar Bassem een djoze van heeft gekocht. Op het drukke terras beginnen ze te spelen. Bassem en de man op djoze terwijl deze ook zingt en Latif op darbuka. Bassem straalt. Tony laat een afbeelding van Hanna op zijn arm tatoeëren. We bestellen nog een waterpijp. Vanavond is het feest. De verkopers banen zich een weg door de overvolle terrassen. Tony krijgt vier maal hetzelfde imitatie Rolex horloge aangeboden, vier maal van een andere verkoper. Uiteindelijk koopt hij het. De jongen die we de eerste avond met een opgezette hond boven zijn hoofd zagen lopen draagt nu een kleine opgezette gazelle bij zich. Een oude man met een stapel stokken bij zich loopt langs de terrassen. Op iedere tafel geeft hij een mep met een van zijn stokken en schreeuwt erbij: ‘wie wil er slaan?’ Later in het hotel denk ik weer aan de bedelaars en waarom ik wel wat heb gegeven aan de vrouw met de baby op haar arm en niet aan een vrouw die ik op weg naar de bazar in een portiek zag liggen met haar tienerzoon en die niet zo goed iets durfde te vragen.
15 September
Vandaag reizen we naar Minia, waar we een concert zullen geven in een mede met Nederlands geld opgebouwd Jezuitencentrum. Op het station koop ik water, een ballpoint die het later niet blijkt te doen en een schrift. Het toetsenbord waarmee ik aantekeningen in mijn palm wilde schrijven geeft bij een aantal letters dubbele of zelfs driedubbele tekens wat op den duur wat vermoeiend wordt om te lezen. Ik zie op het station affiches en lichtreclames waarop gesluierde vrouwen tandpasta en drankjes aanprijzen. Als ik er een foto van probeer te maken, wordt mij vriendelijk verzocht dit niet te doen. In tegenstelling tot onze treinreis vanuit Alexandrië hebben we deze keer geen coupe voor onszelf, maar zitten we in een gewone wagon. We reizen weer eerste klas. Halverwege de rit kruipt er een kakkerlak uit de ruimte tussen het raam en het kozijn. We rijden de stad uit en de bebouwing wordt gaandeweg minder totdat er bijna niets anders te zien is dan zand. Hier en daar nog een huis een boom of een mens. In de buurt van Minia, dat aan de Nijl ligt wordt de vegetatie weelderiger. Ik zie meer dadelbomen, struiken, gras en akkers waar iets op wordt verbouwd. In de verte zie je het groen abrupt overgaan in de grijs gele kleuren van de woestijn alsof een grote onzichtbare koepel het groen beschermt tegen de hitte van de woestijn.
De ontvangst in Minia is uiterst hartelijk. We worden opgehaald van het station door drie mensen van het Jezuitencentrum. Twee mannen en een vrouw. Ik schat ze alle drie zo in de 40. Ze zijn heel ontspannen en hebben een gelukzalige glimlach. Het is vreemd om in dit verder toch strenge moslimland rond te rijden in een busje dat volgeplakt is met afbeeldingen van Jezus, Maria en andere heiligen. Hoewel deze stad 400.000 inwoners telt lijkt het ogenschijnlijk een klein dorp. Smalle wegen zonder bestrating, veel paard en wagens en niet zo veel verkeer.
We zetten Yuri en Rima af bij een hotel aan de Nijl aangezien zij al hadden besloten om niet in het centrum te slapen. Het is een mooie plek. Langs de brede rivier is alles groen. Daarachter zie ik een soort delta met veel stroompjes en bomen en daarachter grijsgele bergen waarachter de woestijn begint. Het gebouw waar ons concert is en waar we ook zullen slapen is uiterst sober ingericht. Veel beton, houten stoelen en veel schilderingen van heiligen uit de bijbel aan de wanden. Hoewel ik meer zin heb om met een Harvey Wollbenger in bad te liggen gaan we de ruimte bekijken waar we spelen. Er is eigenlijk niets. Geen drumstel, geen versterking. Over het drumstel moet gebeld worden aangezien de jezuiten dachten dat dit helemaal niet geregeld hoefde te worden. We wachten. Ik ga op een stoel zitten en zak wat onderuit. Na de
late avond van gisteren op de bazaar in Caïro en het vroege opstaan vandaag om de trein te halen, kan ik mijn ogen nauwelijks nog open houden. Als ik blijf zitten val ik in slaap. Aangezien niets erop wijst dat er wat betreft het drumstel of de installatie de komende uren iets gaat veranderen besluit ik de gastenverblijven maar te gaan bekijken. Ik sjok de stoffige trappen op en kom in een lange betonnen witte gang. Aan weerskanten van die gang zijn vier kamertjes met elk twee eenvoudige bedden, vier betonnen wanden, en beton op de vloer. In het plafond hangen een gloeilamp en een ventilator. Er is geen airconditioning, geen telefoon, geen tv, geen stopcontacten. De douche en het toilet zijn op de gang en kunnen we delen. Het toilet heeft, zoals ik ook bij een paar openbare toiletten in Caïro heb gezien, een naar mijn mening uiterst onhandig metalen buisje wat vanuit de pot omhoog komt en waarlangs je je behoefte moet doen. Er zit een kraantje aan waarmee je jezelf kunt reinigen. De eerste keer dat ik dat kraantje open draaide vlak voor ons concert in de Cairo Opera House in de veronderstelling dat ik daarmee het toilet kon doorspoelen, spoot daar met zoveel kracht een straal water uit recht in mijn gezicht en op mijn overhemd dat ik in 2 seconden drijfnat was.
De hitte in de slaapkamer waar ik moet overnachten wordt ondraaglijk en ik vraag me af wat ik hier doe. Het kleine raam geeft uitzicht op een klein binnenplaatsje waar een verdorde boom staat. Afgezien van de hitte heeft het hier iets weg van het buurtcentrum annex bejaardensoos waar we jaren geleden speelden in een klein dorp in de Zweedse bossen. We overleggen even en besluiten op eigen kosten net als Yuri en Rima ook in een hotel te overnachten. Het prachtige hotel aan de Nijl waar zij zitten is vol en dus overnachten we in het iets minder prachtige hotel, recht tegenover hun hotel. Ook hier wordt de ingang bewaakt door militairen. Doordat hier lange tijd moslimextremisten actief zijn geweest, is de bewaking duidelijk scherper dan in Caïro. Wanneer we later die dag het hotel willen verlaten om naar het jezuitencentrum te gaan vraagt een van de militairen waar we naar toe gaan en wat onze nationaliteit is. Als Bassem en Latif hem vertellen uit Irak te komen kijkt hij hen ongelovig aan en antwoord ‘weten jullie dat zeker?’
Hoewel de externe omstandigheden die avond rampzalig zijn, hebben we een geweldig concert. Er is geen contrabas en dus speelt Tony op zijn elektrische bas die hij voor noodgevallen heeft meegenomen. De versterking van zowel de bas, de zang, de djoze en de percussie is afschuwelijk. Het lijkt alsof we door de speaker van een transistor radio zijn versterkt. Het drumstel valt halverwege het concert uit elkaar. Het bassdrum pedaal loopt zo stroef dat ik slechts af en toe met de klopper het vel bereik en de hihat staat, net als in de jaren 20, vlak boven de grond zodat je onmogelijk met een stok op de bekkens kunt spelen maar dat is allemaal bijzaak. We spelen.
De zaal is helemaal vol. Op de eerste twee rijen zitten kinderen in rolstoelen, lopend op krukken en met been en voetprotheses waar, zoals later blijkt, de jezuiten zich over hebben ontfermd. Afkomstig uit allerlei dorpen uit de buurt logeren ze een paar maanden bij hen om een vak te leren. Een mooi, Afrikaans uitziend, meisje in een rolstoel zit vooraan en luistert aandachtig. Er wordt veel geklapt en gejoeld tussen de nummers door. Na afloop eten we samen met de jezuiten en de gehandicapte kinderen. Vlees, kip, rijst, friet, salade en mango’s. Het eten is niet echt lekker maar bij het zien van al die half verminkte kinderen en jonge mensen is dat niet iets wat van belang is. Later die avond drinken we nog wat met pater van de jezuiten op een drijvend terras op de Nijl voor het hotel waar Yuri en Rima verblijven. De wind maakt het hier heerlijk koel.
Pater vertelt ons dat 40 procent van de inwoners van Minia jezuieten zijn en dat voor zover bekend, er altijd jezuiten in Minia zijn geweest. Zo’n 10 jaar geleden waren er veel problemen tussen die groep en de moslims maar het lijkt nu iets beter te gaan. We keuvelen verder over Egypte, de geschiedenis, muziek, onderwijs en de regering. Pater’s vriendelijke gezicht steekt mooi af bij de Nijl achter hem die hier erg breed is. Het vlot dobbert rustig op de deining en af en toe vaart er een heel klein bootje met kinderen voorbij die aan het vissen zijn. Ik kan ver kijken over het donkere water dat hier en daar een streep maanlicht weerkaatst. In de verte zie ik donkere silhouetten van bomen, struiken en daarachter de heuvels, waarachter de woestijn begint. Naast de steiger ligt een traditionele Egyptische zijlboot aangemeerd en ik vraag me af hoe het zou zijn om daar de Nijl mee af te varen, door Sudan en Ethiopië om uiteindelijk bij het Victoriameer in Tanzania uit de komen waar de rivier ontspringt.
16 September
Terwijl we aan het wachten zijn op het station om met de trein weer terug naar Caïro te gaan, voel ik iets vreemds in mijn rechterknie. Ik kijk op en zie het vriendelijke gerimpelde gezicht van een van de transportofficiers waarmee het station van Minia bezaaid is. Het gat in mijn spijkerbroek bij mijn rechterknie trekt duidelijk zijn aandacht. Een paar keer voordat we vertrekken let ik even niet op en voor ik het weet knijpt hij weer in mijn knie. Bassem en Latif vinden het prachtig. De treinreis terug verloopt voorspoedig. We rijden weer door een weelderige vegetatie met veel dadelbomen akkers, beekjes en moerasachtige gebieden. Soms zie je het groen abrupt stoppen en is er alleen maar zand. Soms blijft alles groen en water zo ver als je kunt kijken. Het laatste uur voor Caïro gaat de mobiele telefoon van een van de reizigers onophoudelijk af. Na een tijdje besluiten we gezamenlijk zijn irritante beltoon hard mee te zingen.
Cairo toon mij uw taxi en ik zal zeggen wie u bent. Hoewel alle taxi’s in Caïro oude Lada’s, Peugeots, Renaults of Fiats zijn, is de verscheidenheid enorm. Sommige chauffeurs hebben hun auto van binnen bekleed met plastic om de stof mooi te houden. Op de bodem ligt soms zeil met parket of tegelmotief. Een taxi die we namen had helemaal geen dashboard meer. Ook geen snelheidsmeter of verlichting. Een oude man in een grote Peugeot stationcar had naast zijn gewone claxon een mooie toeter die langzaam uitstierf. Trots claxonneerde hij om de haverklap. Sommige chauffeurs hebben om meer aandacht te trekken hun auto versierd met zwaailichten en echte sirenes, niet te onderscheiden van die van de politie en ziekenauto’s. Een taxichauffeur in Alexandrië had van zijn Lada een persoonlijk kunstwerk gemaakt. Brede wielen met sportvelgen, 4 buitenspiegels (twee aan elke kant), een groot rood pluchen hart met ‘I love you’ erop aan de zonneklep. Op zijn tankdop en op een kaartje dat aan zijn binnenspiegel hing, stonden teksten uit de koran. Een rijtje cassettes lag keurig onder de zonneklep.
Bij aankomst in Caïro is er niet veel tijd om te rusten. Na ingecheckt te zijn in het Um kalthoum hotel, dat zo langzamerhand als een tweede huis begint te voelen, en ik weer een andere kamer krijg met nog onwaarschijnlijker hoeken en loze ruimtes, spoeden we ons de stad in. Er is een workshop gepland met Al Warsha, een Egyptische theatergroep die ook schijnt te experimenteren met crossovers. Dit is een idee van Neil. Ik ben moe van het concert gisteren en de terugreis en had liever even wat uitgerust in het hotel omdat we vanavond weer spelen. Bij een oude flat lopen we 6 houten trappen op en komen bij een paar klaslokalen waar de groep, bestaande uit 20 mensen op stoelen in een kring met ons gaat zitten. We horen een aantal stukken uit hun repertoire en spelen wat voor van onze stukken. Tijdens het luisteren bestudeer ik de gezichten om me heen. Een mooi Egyptisch meisje heeft haar onderarmen nonchalant achter de rugleuning van haar stoel gevouwen en zingt geroutineerd de stukken mee. Twee zwetende jongens voorover gebogen over hun darbuka zingen ook mee. Een gesluierd meisje in spijkerbroek voert een dans op waarbij een van de jongens haar het hof probeert te maken. Een paar andere jongens en meisjes gillen en slaken kreten tijdens een van de stukken die uit het toneelstuk van een nagespeelde bruiloft komt. Uiteindelijk spelen we samen een sufi stuk. Muziek die in het Midden Oosten veel wordt gebruikt tijdens ceremonies. De tonale melodie die steeds wordt herhaald krijgt iets meditatiefs en geeft mooie mogelijkheden voor improvisaties.
Later op de dag komen we in de After Eight Club. Vooraf is er door één van de ambassademedewerkers op mijn verzoek wat onderzoek gedaan naar de geschiktheid van deze club om een concert te organiseren. Ooit speelden we met de Orient Express in de Nai club, een sjieke nachtclub in Amman in Jordanie. We stonden op een podium van 3 bij 4 meter achter een kralen gordijn. Mensen uit het publiek liepen al telefonerend naar het podium omdat de muziek daar zachter was dan het verdere lawaai in de club en ze zich daar het beste verstaanbaar konden maken. Zoiets wilde ik ons deze keer graag besparen.
Hoewel de plek wel een beetje als een nachtclub voelt, verzekert de eigenaar ons dat ons optreden staat aangekondigd als een echt concert. De ruimte is donker en voor Egyptische normen erg sjiek. Witte tafelkleden, tapijt op de vloer, kunst aan de muur en obers in pakken. Het is de bedoeling dat we in het midden van de ruimte spelen. Hier is onder een afdak een soort podium gemaakt en alle tafels staan daar omheen opgesteld. Zeker na het leuke optreden van gisteren heb ik een beetje twijfels over hoe alles vanavond zal gaan. Hoewel de eigenaar heel aardig is en ons verzekert dat we een echt concert zullen spelen, voelt het toch een beetje alsof we in een restaurant staan. Als we later op de avond terugkomen blijkt de club stampvol te zitten. Omdat het publiek om ons heen zit, staan Yuri en Rima, die normaal voor de band staan, nu met hun gezicht naar Bassem, Tony, Latif en mij toe. Het is een daverend succes. Er wordt veel geklapt en gejoeld tussen de nummers door. We spelen hard en goed. De eigenaar houdt woord en serveert geen eten en drinken tijdens ons concert. Na afloop moet er snel worden afgebroken voor de volgend band. We worden op de schouders geslagen en er worden telefoonnummers uitgewisseld met onder anderen een Nederlandse kinderboekenschrijver die in Frankrijk woont en een tip geeft voor een festival voor de groep in Denemarken. Een Egyptische man vraagt of we ook commerciële concerten doen en vertelt over een sjeik in het Zuiden van Egypte die ons volgens hem graag wil hebben.
Om de tropische hitte in de kleine volle club te ontvluchten, loop ik met Tony en Neil naar buiten, verder de nauwe steeg in waar ook de ingang van de club is. De steeg is heel smal, voelt eigenlijk meer aan als een ruime kruipruimte tussen twee woonblokken. Hier en daar staan vuile stoelen, er zijn wat gekleurde lichtjes opgehangen en iemand heeft een ijskast neergezet met een plastic tafeltje ervoor bij wijze van gelegenheid om wat te drinken. Vermoeid ga ik op een door het vuil zwart geworden witte stoel zitten die meteen met een poot 10 centimeter in de aarde zakt en bestel een glas mangosap. Tony rookt een waterpijp. Ik ben zo moe dat ik nauwelijks mijn ogen open kan houden, maar voel me ondanks dat we hier in deze vuile steeg midden in de nacht mangosap drinken heel goed. Het lijkt alsof ik me beter kan aanpassen aan alles hier dan de
voorgaande dagen. Ik ga op in de omgeving en wordt onzichtbaar hier in dit kleine verborgen holletje midden in Caïro.
Als Neil twee pond afrekent (ongeveer 25 cent), merkt hij op dat het op sommige plaatsen zo goedkoop is dat het eigenlijk niet uit zou moeten maken of je wel of niet betaalt. Zelfs voor Egyptenaren is twee pond niet veel.
17 September
Deze laatste dag in Caïro gaan we nogmaals naar de Mohammed Ali straat waar we eerder zijn geweest om instrumenten te kopen. Duidelijk een straat voor handwerkslieden. Naast de vele winkels met Ud’s (Arabische luid) darbuka’s en riq’s zijn er ook veel houtsnijwerkers. De enorme lijsten worden wegens ruimtegebrek in de winkels, die soms maar een paar vierkante meter groot zijn, gewoon op de stoep gemaakt terwijl de vele voorbijgangers er voorzichtig omheen lopen. Later op die dag slenter ik alleen wat over straat en laat me een parfumwinkel inlokken. Voordat er over de te verkopen producten wordt gesproken laat de eigenaar mij trots zijn referenties zien. Een foto van hemzelf met Mohammed Ali, een artikel uit een Duitse krant waarin zijn winkel wordt genoemd en schriften met gekrabbelde complimenten van toeristen. Een Nederlands echtpaar schrijft vol lof hoe een bezoek aan de parfumwinkel hun leven heeft veranderd en dat een uur in de winkel het beste is wat hen is overkomen. Als ik later op de dag met Bassem in een taxi zit op weg naar het station voor de treinreis naar Alexandrië, gebeurt er iets vreemds. Bassem, die een van de rustigste en vriendelijkste mensen is die ik ken, verheft zijn stem tegen de chauffeur waarmee hij een discussie heeft. Het gaat er flink aan toe en hij schreeuwt net niet tegen hem. Later vertelt Bassem mij dat de chauffeur hem vroeg wat we deden. Op zijn antwoord dat we muzikanten waren, reageerde de chauffeur dat dat volgens de koran toch verboden is. Hierop steekt Bassem een woedende tirade af waar dat in de koran dan is terug te vinden , of de chauffeur de koran wel gelezen heeft en hoe hij daarbij komt. Aan het einde van de rit blijkt zijn monoloog succes te hebben gehad. De taxichauffeur lijkt in te binden en bedankt Bassem zelfs voor dit nieuw verkregen inzicht.
Later wanneer we in Alexandrië zijn aangekomen worden we hartelijk ontvangen door Father Fayez, hoofd van het jezuitencentrum waar we gaan spelen. Alles is wat groter en schoner dan in Minia. Er is voor ons gekookt. Lasagna, pasta, salade, een quiche en vlees.
Hoewel geen haute cuisine het beste eten wat ik tot nog toe deze tour heb gegeten. Tijdens het toetje leert Tony mij hoe ik een mango moet eten. Je snijdt de mango langs de pit doormidden. Vervolgens maak je in een helft met een mesje kruislings inkepingen en duw je de mango binnenste buiten zodat de door de inkepingen gemaakte blokjes naar buiten steken. Onder hilariteit van Rima slurp ik de mango naar binnen. Na het eten brengt Father Fayez ons naar het appartement waar ik slaap met Tony, Bassem en Latif. Yuri en Rima hebben gekozen voor een hotel. We spelen met onze nieuw gekochte instrumenten. Een nai (een soort bamboe fluit), een ud en een riq (tambourijn). Latif, na het douchen slechts gekleed in een doek rond zijn middel zingt Sufi voor ons, heel mooi. Als een kolossale half naakte boeddha wiegt zijn behaarde lichaam zachtjes mee terwijl hij met zijn hand dirigerend en met gesloten ogen mooie variaties zingt. Op zijn instructies zingen Bassem, Tony en ik de achtergrond mee jahla, jahla.
18 September
De laatste dag van onze tour. De soundcheck in het theater gaat goed en hoewel er eerst geen drumstel stond wordt er ineens een oude Tama Superstar binnengereden met maar liefst drie cymbalstands die een plaatselijke drummer ter beschikking heeft gesteld. De drummer moest slapen en kon dus niet eerder komen dan half twee ’s middags, waar Father Fayez niet zo over te spreken was. Later die dag ga ik naar de bibliotheek die na de grote brand in volledig is herbouwd. Ik hoop wat oude papyrusrollen te zien, maar het is toch vooral een gewone bibliotheek. Het moderne gebouw is van binnen een enorme grote ruimte met verschillende niveaus. Het plafond hangt 30 meter boven de vloer en loopt met de verschillende niveaus schuin mee omhoog. In de kelder liggen wat eerste drukken o.a. Justine van Lawrence Durrell, wat hier in de jaren 20 is geschreven. Later wanneer ik naar buiten loop om aan zee een kopje koffie te gaan drinken, botst een energiek aandoende oude man in korte broek, baseballpet en zonnebril bijna tegen me aan. Hij lijkt Engels en ik vraag me af of hij een van die schrijvers uit de jaren 20 is die hier nog steeds woont en werkt aan zijn grote doorbraak.
Na het concert eten we in de tikka bar, wat onder de fishmarket, het beste visrestaurant van de stad gelegen is met uitzicht op zee. Ik denk aan het spelen die avond wat weer erg leuk was, aan de terrassen met mangosap en bedelaars bij de moskee in Caïro, de prachtige Nijldelta en het concert voor gehandicapte kinderen in Minia, het museum, de vochtige zilte lucht in Alexandrië die zelfs in mijn hotelkamer nog aanwezig was, de taxi’s waar we in zaten, papyrus, piramides en droom langzaam weg. Deze tour was bijna ieder moment intens, iedere ervaring bijzonder.
Joost Lijbaart, september 2003